Purperslak

Na mijn columns over de brandhoren (Bolinus brandaris) en de gestreepte zeeslak (Hexaplex trunculus), waaruit in een ver verleden aan de kusten van de Middellandse Zee extreem prijzige kleurstoffen werden geproduceerd, kan ik me voorstellen dat je verzucht: waarom konden wij dat hier in Noordwest-Europa niet? Ik kan de lezer geruststellen, want onze voorouders konden het wel degelijk en de bron van die kleurstof was de purperslak (Nucella lapillus) Het is een in zee levend slakje dat voorkomt in de Noordzee en de noordelijke Atlantische Oceaan. Het diertje is een geduchte jager. Hij raspt met zijn tong een gaatje in de schelp van een ander weekdier en spuit een 'oplosmiddel' naar binnen, waardoor de prooi oplost. Het slachtoffer 'drinkt' hij op.
Purperslakken kunnen zo'n 45 millimeter groot en tot zes jaar oud worden. De kleur van zijn huis kan variëren van wit, geel tot donkerbruin. Soms is de schelp getooid met twee of drie brede kleurbanden of meerdere veel smallere kleurstrepen tussen de spiraalgroeven. De soort leeft op een harde ondergrond, zoals stenen of mosselbanken, in het getijdezone tot vlak onder de laagwaterlijn. Regelmatig spoelt er eentje aan op Nederlandse stranden.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Nucellus, is een onregelmatig verkleinwoord van het Latijnse nux ('noot'). Het verklaart de vorm van de schelp. Het tweede deel, lapillus, is ook al van Latijnse herkomst, waar lapis 'steen' betekent en de favoriete ondergrond van dit zeeslakje beschrijft.

Precies zoals zijn Mediterrane soortgenoten kan ook de purperslak ingezet worden voor de productie van roodpaarse en violette kleurstoffen. De Engelse monnik Bede (672-735) schreef in zijn 'Ecclesiastical History of the English People' (732) al dat 'whelks are abundant, and a beautiful scarlet dye is extracted from them which remains unfaded by sunshine or rain; indeed, the older the cloth, the more beautiful its colour'. Op diverse plaatsen in het Verenigd Koninkrijk, Ierland en de Atlantische kusten van Frankrijk zijn bergen kapotte schelpen van de purperslak gevonden, een aanwijzing dat zich daar productielocaties voor de kleurstof moeten hebben bevonden.

Ook de purperslak heeft een kliertje dat een heldere vloeistof afscheidt dat, wanneer het aan zonlicht wordt blootgesteld, eerst tot lichtgroen verkleurt, dan diep grasgroen, vervolgens blauw om uiteindelijk een roodpaarse kleur te krijgen. De kleur werd daarop met citroensap (of een ander zuur) gefixeerd. De kleurstof kon zelfs direct op de kleding worden aangebracht. Het grote probleem was dat de drager van die peperdure purperkleurige mantel altijd omringd werd door een extreem vissige geur.

Maar in de Middeleeuwen was persoonlijke hygiëne nog niet een belangrijk punt en dus riekte iedereen extreem onfris. Een sterke visgeur viel vermoedelijk in het niet bij de rest van de onaangename lichaamsgeuren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten