Afrikaanse indigo

Indigo, een intense kleur die zit tussen blauw en violet, is zo gewild geweest in de geschiedenis dat we hem op zo'n beetje alle continenten (en in vele columns op dit weblog) al hebben aangetroffen in de vorm van planten en productiemethodes. Alle continenten? Nee, Afrika ontbreekt nog in deze serie en dat blijkt onterecht te zijn.
[Image: Reiner Wendt]

 

De Afrikaanse indigo (Philenoptera cyanescens) is een bladverliezende struik die een beetje een identiteitscrisis heeft: hij kan tot vier meter meter hoog kan worden of een klimplant met stengels tot 20 meter lang, vandaar zijn Franse benaming liane à indigo. De Afrikaanse indigo is inheems in tropische delen van West-Afrika. De soort groeit in bossen en struikgewas langs de kust, langs rivieren en langs de bosranden.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Philenoptera, is een combinatiewoord uit het Oudgrieks, waar philos (φίλος) 'vriend' betekende en pterón (πτερόν) 'vleugel'. Samen probeert het de vleugeltjes aan de peul te beschrijven die zorgen voor de verspreiding. Het tweede deel, cyanescens, is afgeleid van het Oudgriekse woord kúanos (κῠ́ᾰνος), wat de kleur donkerblauw beschreef.

De kleurstof zit verstopt in de bladeren. Deze worden gefermenteerd, waarna de uiteindelijk de indigo aan de plant onttrokken kan worden. Uit die bladeren kan 0.1 tot 0.3% van de precursors (voorlopers) van indoxyl onttrokken worden. Het kan een opbrengst opleveren van de indigokleurstof met tot 43% indigotine. De noodzakelijke alkaliteit wordt verkregen door loog uit houtas toe te voegen. De oplossing wordt 6 tot 8 dagen gefermenteerd en het verfbad is dan meestal klaar om de doek erin te laten inkleuren. Deze techniek was ten minste al vanaf de 11e eeuw in West-Afrika in gebruik.

Tijdens het verfproces hechten zich naast indigotine en diens broertje indirubine ook een hele serie gele flavonoïde kleurstoffen zoals quercetine, een quercetineglycoside, kaempferol en rhamnetine aan de vezel, maar deze verdwijnen geleidelijk door het dragen van de doek, blootstelling aan de zon en herhaaldelijk wassen.

Het gefermenteerde materiaal komt op de markt in de vorm van handmatig geperste bollen (aró in het Yoruba, een regionale taal). Er is enige export van de kleurstof vanuit Liberia naar Europa. Het wordt nog steeds gebruikt voor het verven van blauwe tot blauwzwarte katoenen doeken (gelijksoortig aan het Indische batik), schorsdoek, raffia en andere plantaardige vezels, leer, haar en houtsnijwerk.

Voordat men synthetische kleurstoffen ontwikkelde was er een bloeiende exporthandel van deze kleurstof naar Europa. Traditionele stof, geverfd met deze plant, wordt nog steeds in beperkte mate geëxporteerd naar Amerika, Europa en verschillende Afrikaanse landen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten