Chilipeper

Oorspronkelijk zijn de warmere gebieden van het Amerikaanse continent het natuurlijke leefgebied van alle soorten chilipepers (het geslacht Capsicum). Dat gegeven lijkt op het eerste gezicht vreemd omdat die chilipepers tegenwoordig over de hele wereld verspreid groeien en ook wereldwijd in ontelbare gerechten verwerkt worden. Je zou dus denken dat deze plant in het verre verleden ook in andere werelddelen moet hebben gegroeid. Niets is echter minder waar, zo zult u hier later kunnen lezen.

Er bestaan circa 30 verschillende chilipepersoorten, maar de meest gangbare, die we in de winkel kunnen aantreffen, is de redelijk scherpe Capsicum annuum. Dit is een getemde versie van een wilde voorouder waarvan men denkt dat die ergens in het onherbergzame grensgebied van Brazilië en Columbia geleefd moet hebben. Botanisch gezien zijn de kleurige eetbare pepers geen vruchten, maar bessen.
Van eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Capsicum, is van Latijnse herkomst. Het woord Capsa wordt vertaald als 'doos' of 'houder' en stamt af van het Latijnse werkwoord Capere dat 'vastpakken' of 'vasthouden' betekent. Zelfs het moderne Engelse werkwoord to keep ('houden') kan via het Oud-Engelse cepan teruggrijpen naar die Latijnse vorm. Het tweede deel, annuum, is eenvoudig te verklaren want het Latijnse annus betekent 'jaar'. Het is dus een eenjarige plant, maar het vreemde is dat de plant niet in alle gevallen een eenjarige plant is want, als er 's winters geen nachtvorst optreedt kan de plant overleven en uitgroeien tot een grote overblijvende struik.

Vroeger, toen de artsen nog hun toevlucht moesten nemen tot het plantenrijk om kwalen te bestrijden, werd de exotische chilipeper enthousiast toegepast. Het meeste succes viel, volgens de geschriften, te behalen bij acute difterie en roodvonk. Die laatste ziekte werd veroorzaakt door een bacteriële infectie. In de middeleeuwen was dit een belangrijke doodsoorzaak, maar kan nu gelukkig bestreden worden met een antibioticum. Of chilipeper echt een positief effect heeft gehad op deze ziektebeelden is natuurlijk hoogst twijfelachtig.

De chilipepertjes hebben een ongewoon hoog gehalte aan vitamine C, zelfs hoger dan een vergelijkbaar gewicht aan citroen. Daardoor zijn ze behoorlijk gezond, al zul je er vaak maar een kleine hoeveelheid van gebruiken in je gerechten. Want chilipepers bevatten, naast alle gezonde inhoudsstoffen, ook variërende hoeveelheden van een stof met de naam capsaïcine. Dat is een alkaloïde, die de receptoren op de tong stimuleert, die gevoelig zijn voor hitte en pijn. Dat geeft dus het scherpe branderige gevoel in je mond. Als je veel van scherp eten houdt, dan went je lichaam langzaam aan die capsaïcine en heb je steeds minder last van die scherpte.

Toch is niet iedere chilipeper hetzelfde. Iedere variëteit bevat een verschillende hoeveelheid capsaïcine. Om te kunnen bekijken hoe scherp een variëteit is heeft men de Scovilleschaal verzonnen, een graadmeter voor de scherpte. Op deze schaal hebben de milde broertjes, zoals de tomaat en paprika, de waarde van nul, zit de Cayennepeper soms al op 50,000, terwijl de wereldrecordhouder, de Carolina Reaper, tot voorbij de twee miljoen reikt op die schaal. Scherp spul, zeg!

Voor het bepalen van de scherpte van de meeste chilipepers bestaan een tweetal eenvoudige vuistregels: hoe kleiner de chilipeper, hoe scherper hij zal zijn én de scherpte wordt milder als hij van groen (onrijp) naar rood (rijp) verkleurt.

Chilipeper: Kruid of Specerij?

De vraag of chilipeper een kruid of een specerij is hangt natuurlijk af van de definitie van kruid en specerij. Dus: wat is een kruid en wat is een specerij?

Met kruiden worden gewoonlijk de bladeren en stengels van groene planten bedoeld. Deze planten zijn veelal inheemse soorten. Specerijen omvatten vaak gedroogde plantendelen: bloemknoppen, wortels, peulen, zaden en andere plantendelen. Deze planten zijn veelal uitheemse, tropische soorten.
Dit lijkt al een duidelijke en werkbare verdeling, maar zo eenvoudig is het niet. Wat te denken van inheemse gedroogde kruiden of groenten als gedroogde knoflook, gedroogde uien of mosterdzaad. Een uitheemse soort als citroengras is op het eerste gezicht een kruid, maar wordt meestal gezien als specerij. De jeneverbes is wel degelijk inheems, groeit niet aan een groene plant en  maar wordt wel als specerij gezien.

Handiger lijkt mij de verdeling van inheemse en uitheemse soorten. Komt een smaakmaker uit een ver land dan noemen we het een specerij en als we het in ons land in het wild kunnen aantreffen dan noemen we het een kruid.
Een chilipeper is een uitheemse plant die zijn oorsprong vindt in Midden- en Zuid-Amerika. De paprika is een gemuteerde chilipeper, die onderweg zijn pittigheid heeft verloren. De chilipeper is ook een broertje van de tomaat. Botanisch gezien zijn zowel de chilipeper, de paprika en de tomaat bessen.

De conclusie moet dus zijn dat de chilipeper geen kruid is en ook geen specerij, maar een vrucht. Hij hoort dus naast de sinaasappels en bananen te liggen bij je plaatselijke Albert Heijn. Veel meer informatie over chilipepers is hier te vinden.

Epazote

Epazote (Chenopodium ambrosioides) ofwel welriekende ganzenvoet is een keukenkruid dat is inheems in grote delen van Midden-Amerika en het maakt deze soort niet uit waar hij groeit als er ter plaatse maar een gematigd of subtropisch klimaat heerst. De bladeren van de epazote worden mede door de sterke smaak toegepast als een bladgroente (zoals wij spinazie klaarmaken), als kruid om flauwe bonenschotels en soepen wat op te peppen, en als gezonde kruidenthee.

Epazote is een eenjarige of soms, wanneer de omstandigheden precies goed zijn, een meerjarige plant. Hij kan tot 1.20 meter hoog opgroeien en bloeit met onopvallende kleine groene bloemen.
De smaak van de bladeren van de epazote laat zich wat lastig beschrijven, maar men heeft het vaak over een rokerige citrussmaak. Vooral de oudere bladeren hebben een geur die wat weg heeft van de wat medicinale geur van creosoot of terpentijn. Ook doet het denken aan anijs, venkel of zelf dragon, maar dan een stuk sterker. Vandaar dat men vooral de jonge bladeren gebruikt. Door de indringende smaak hou je er van of haat je dit keukenkruid.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Chenopodium, is een combinatiewoord uit het Grieks: chen (χήν) is ‘gans’ en pous (πούς) is ‘voet’. Samen is dat dus ganzenvoet. Het tweede deel, ambrosioides, is ook al Grieks en betekent ‘zoals ambrosia’. Ambrosia was het voedsel van de Griekse goden, maar dat woord staat zelf in verband met het oudere Grieks: a is ‘niet’ en brotos (μρότος) is ‘dood’. Samen is dat dus ‘niet dood’ ofwel ‘onsterfelijk’.

Men dicht de epazote ook medische effecten toe. Hij zou flatulentie tegengaan. In normaal Nederlands: het helpt tegen scheten. Dat is een zeer nuttig effect omdat het immers veelvuldig wordt toegevoegd aan bonenschotels. Omdat het kruid ook als antiwormenmiddel kan worden ingezet, zouden zwangere of zogende vrouwen enige voorzichtigheid moeten betrachten[1].

Epazote kan zich zeker een plekje in onze keuken verwerven, want de plant komt tegenwoordig ook in het wild voor in en je mag deze exoot dus gewoon plukken. Hou je er niet van om in de natuur onbekende planten te plukken dan heeft Westland Peppers het werk al voor je gedaan. Zij telen nu op kleine schaal epazote.

In ons land is de stinkende ganzenvoet (Chenopodium vulvria), een broertje van de epazote, inheems. Een andere broertje, quinoa (Chenopodium quinoa), is al duizenden jaren in gebruik als voedselgewas in de Andes. In Nederland wordt quinoa de laatste tijd gezien als het zoveelste superfood met als gevolg dat het in Peru bijkans onbetaalbaar is geworden.

[1] Conway et al: Plants used as abortifacients and emmenagogues by Spanish New Mexicans in Journal of Ethnopharmacology - 1979

Jeneverbes

De jeneverbes (Juniperus communis) behoort tot de Cypresfamilie en is een altijdgroene heester tot kleine boom met een hoogte van maximaal 6 meter. Het is een wat eigenwijze boom, die in struwelen uit kan groeien tot zuilvormige en op cypressen lijkende bomen, maar als hij de ruimte krijgt zal hij laag blijven met wijduitstaande, half-liggende zijtakken. Hoewel hij een groot verspreidingsgebied heeft, komt hij in Nederland nog maar sporadisch voor. In de provincies Drenthe, Overijssel en Gelderland kun je 'm nog het vaakst aantreffen, maar in de duinen van de Waddeneilanden voelt hij zich eigenlijk ook goed thuis.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Juniperus, levert de taalkundigen behoorlijke problemen op. Zoals zovaak lost men het probleem op door het geen probleem te noemen: Juniperus zou simpelweg afstammen van het woord dat de Romeinen voor de jeneverbes gebruikten: iuniperus. Maar zo eenvoudig is dat natuurlijk niet. Uiteindelijk stamt het woord vermoedelijk af van een Keltisch woord, jenoperus dat zoiets betekende als ‘ruw’ en dat is een goede omschrijving van de jeneverbes en zijn familieleden. Het tweede deel, communis, is Latijns en betekent 'gewoon' en is in het Engels nog herkenbaar als common.
De bekende blauwe jeneverbes is eigenlijk een schijnvrucht. Pas een jaar na de bestuiving vindt de bevruchting plaats, vervolgens neemt de ontwikkeling van de eerst groene kegelbes ook een jaar in beslag en pas in het derde jaar begint de blauwverkleuring. Technisch is de jeneverbes een inheemse specerij. De bessen bevatten geurige, scherp smakende stofjes en worden al van oudsher gebruikt om spijzen (voornamelijk wildgerechten) te kruiden en voor het op smaak brengen van zuurkool, jenevers en natuurlijk van de Beerenburg.

Jeneverbessen (of zouden het dan misschien jeneverbesbessen zijn?) worden al eeuwenlang met veel succes toegepast om allerlei kwalen te bestrijden. De Oude Grieken gebruikten het om velerlei epidemieën tegen te gaan en in de tijd van het Romeinse Rijk werd jeneverbes als een soort wierook gebruikt tijdens begrafenissen. Omdat medicatie tegen schimmelinfecties zo langzamerhand hun effectiviteit verliezen wordt met interesse naar de jeneverbes gekeken als mogelijk alternatief[1]. Diezelfde positieve effecten kunnen bij wat grotere hoeveelheden op een andere manier worden toegepast: Indianen gebruikten de jeneverbes als een natuurlijk voorbehoedsmiddel.

Recent wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat jeneverbessen ingezet zouden kunnen worden bij de behandeling van insuline-afhankelijke diabetes. De in jeneverbes zittende stofjes kunnen kennelijk de insulineproductie weer aan de gang krijgen en bovendien de suikerniveaus in het bloed stabiliseren[2].

[1] Cavaleiro et al: Antifungal activity of Juniperus essential oils against dermatophyte, Aspergillus and Candida strains in Journal of Applied Microbiology - 2006 
[2] Orhan et al: A bioactivity guided study on the antidiabetic activity of Juniperus oxycedrus subsp. oxycedrus L. leaves in Journal of Ethnopharmacology - 2012

Gember

Gember (of djahé) is de wortel of wortelknol van de gemberplant (Zingiber officinale) en heeft een aantal minstens zo beroemde familieleden, zoals geelwortel (kurkuma of kunjit), kardemom (of kapulaga) en galangal (of laos). Gember was ooit inheems in zuidelijk China, maar diens faam als specerij zorgde ervoor dat het product zich al snel verspreidde. Eerst naar de eilanden van Nederlands Indië, die niet voor niets de Spice Islands werden genoemd, en later naar West-Afrika en het Caribisch gebied. Via de bekende zijderoute werd gember al in de eerste eeuw na Christus naar Europa vervoerd. Tegenwoordig is India de grootste producent van gember.
Gember is een pittige en geurige specerij. Jonge wortelknollen zijn sappig en vlezig met een nog erg milde smaak. In China worden die jonge wortelstokken in azijn of rijstwijn ingelegd of gewoon als groente meegekookt in gerechten. Gemberthee is ook een veel gebruikte manier om gember te consumeren. In vele Zuidoost-Aziatische keukens is gember een onmisbaar ingrediënt. Omdat Nederland in de zeventiende eeuw een koloniale grootmacht was is gember ook doorgedrongen in de keukenkasten van menig huishouden. Gember is natuurlijk ook een onmisbaar ingrediënt voor het 'oer-Hollandse' speculaas.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Zingiber, is allereerst afkomstig uit het Grieks: zingiberis (ζιγγ?βερις). Die versie is een vrij nauwkeurige transcriptie van hetzelfde woord in diverse Indiase talen, bijvoorbeeld het Pali (singivera) of het Sanskriet (shringavera). Die zijn op hun beurt weer afgeleid uit inji, het nog veel oudere Dravidische woord voor gember. Het tweede deel, officinale, is van Latijnse oorsprong en betekent zoiets als 'plek om zaken te doen'.

De typische geur van gember wordt veroorzaakt door een aantal etherische oliën, waaronder zingerone, shogaols en gingerols. Dat verklaart ook direct waarom gember na het bakken veel van de smaak heeft afgegeven aan de andere ingrediënten. Ook vlees wordt malser door het gebruik van gember, omdat verse gember een eiwitsplitsend enzym bevat.
Van gember wordt gemeld dat het misselijkheid tijdens de zwangerschap zou kunnen verminderen en wat blijkt uit wetenschappelijk onderzoek? Het lijkt nog redelijk te werken ook[1]. Ook maag- en darmproblemen lijken te verminderen wanneer men voldoende gember in gerechten weet op te nemen[2]. Sommigen zeggen dat gember ook werkzaam zou zijn bij (het voorkomen van) kanker, maar studies bevestigen die meldingen niet. Wel kan gember een negatieve invloed hebben op de werking van sommige bloedverdunners.

[1] Viljoen et al: A systematic review and meta-analysis of the effect and safety of ginger in the treatment of pregnancy-associated nausea and vomiting in Nutrition Journal – 2014
[2] Haniadka et al: A review of the gastroprotective effects of ginger (Zingiber officinale Roscoe) in Food & Function – 2013

Piment

Die Columbus had het er maar moeilijk mee: hij werd door zijn opdrachtgevers in westelijke richting naar de Oost gestuurd om een kortere route naar de productielocaties van zwarte peper te vinden. Hij vond niet de Oost, maar de West en daarmee een voor hem onbekend continent.

Al eerder schreef ik hier dat hij als alternatief voor die afwezige zwarte peper noodgedwongen chilipepers terugbracht naar Spanje. Minder bekend is dat ook piment tot de lading behoorde van de schepen van de tweede expeditie van Columbus naar de Nieuwe Wereld in 1493. Piment is de gedroogde en daarna vermalen fruit (of besjes) van die pimentboom (Pimenta dioica) en is een onmisbaar pittig ingrediënt van veel pittige Caraïbische gerechten, waaronder de bekende Jamaicaanse Jerk Spice Marinade. Zie hier voor een recept.
[Foto: www.tradeswindfruit.com)

Om het nog ingewikkelder te maken wordt piment of allspice soms ook wel Jamaicaanse peper of Engelse peper genoemd. De naam allspice werd ooit in 1621 verzonnen door de Engelsen omdat ze meenden dat het de smaak combineerde van kaneel, nootmuskaat en kruidnagel. Ondanks die prachtige combinatie van smaken is allspice niet in de Aziatische keukens opgenomen en waarom zouden ze ook. Ondertussen wordt de boom ook veelvuldig aangeplant in andere delen van de wereld, een bewijs van de economische waarde van deze soort. Toch wordt deze piment overal als inferieur beschouwd, want de Caraïbische versie bezit meer etherische oliën.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Pimenta, is afkomstig uit het Spaans. Pimiento betekent '(chili)peper'. Dat is weer herleid van pimienta '(zwarte) peper'. Beide woorden zijn afgeleid van het Latijnse pigmentum ('pigment') omdat het een kleur aan voeding kon geven. Het tweede deel, dioica, is een combinatiewoord uit het Grieks. Dyo (δύο) betekent 'twee' en oikos (ὀῖκος) betekent 'huis'. Het verklaart het feit dat mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten groeien.

Deze boom groeit en bloeit in de bovenwindse eilanden in het Caraïbisch gebied, Mexico en andere landen in Centraal Amerika. Hij kan tot 15 meter hoog worden en heeft donkergroene, glimmende bladeren en in de zomer kleine witte bloemen. Na een jaar of 6, 7 geeft de boom bessen. De groene bessen worden onrijp geplukt (ze verliezen hun aroma tijdens het rijpingsproces) en worden gedroogd in de zon tot ze een roodbruine kleur hebben.

Is piment scherp? Als de Scoville schaal op piment wordt losgelaten dan zou de score tussen 100 en 500 SHU's bedragen en da's beslist niet superscherp te noemen.

Modern wetenschappelijk onderzoek lijkt aan te tonen dat stofjes in piment een bloedverlagend effect hebben[1]. In ratten.

[1] Suaréz et al: Cardiovascular effects of ethanolic and aqueous extracts of Pimenta dioica in Sprague-Dawley rats in Journal of Ethnopharmacology - 1997

Mexicaanse bladpeper (of Hoja Santa)

Toen Columbus in 1492 door het Spaanse koningspaar Isabella van Castilië en Ferdinand van Aragon op reis werd gestuurd om Indië via de westelijke route te bereiken lag het Amerikaanse continent onverwacht in de weg. Zwarte peper (piper nigra) was één van de redenen dat Columbus op pad was gestuurd. Hij vond geen zwarte peper, maar wel chilipeper (Capsicum annuum) dat door hem voldoende pittig werd geacht om als alternatief aan de troon aan te bieden.

Chilipeper behoort zelfs niet eens tot het geslacht Piper, maar wat Columbus niet wist was dat op dat uitgestrekte Amerikaanse continent wel degelijk familieleden van de zwarte peper groeiden. De Mexicaanse bladpeper (Piper auritum) is plaatselijk bekend als hoja santa ('heilig blad'). Het is een aromatisch kruid dat wordt aangetroffen vanaf het noorden van Zuid-Amerika tot Mexico. De Mexicaanse peper groeit in tropische gebieden uit tot een kleine boom en haalt dan een meter of zes hoogte. De bladeren kunnen wel een doorsnede hebben van 50 centimeter. De boom is een snelle groeier en leeft relatief kort. De bloemen zijn klein evenals de vruchten.
[Foto: www.austinchronicle.com]
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Piper, is via het Grieks en het Persisch terug te voeren op een oeroud woord uit het Sanskriet: pippali betekende ‘lange peper’. Het tweede deel, auritum, is afkomstig uit het Latijn, waar auris 'oor' betekent. Het verklaart de vorm van het blad. In zijn Spaanstalige thuislanden wordt de Mexicaanse bladpeper vaak hoja santa ('heilig blad') of yerba santa ('heilig kruid') genoemd.

Ooit geloofden mensen dat Mexicaanse peper behoorlijk positieve effecten op de gezondheid moest hebben. Het werd gebruikt als zweetopwekkend en vochtafdrijvend kruid. Ook dacht men dat het werkzaam was tegen jicht, angina en hoofdpijn. Zelfs geslachtsziekten zouden als sneeuw voor de zon verdwijnen bij voldoende inname.

De geur laat zich lastig omschrijven, maar als de bladeren of jonge stengels worden gekneusd, komt er een geur vrij die doet denken naar een combinatie van zwarte peper, anijs en nootmuskaat. Het kruid wordt veel gebruikt in de Mexicaanse keuken en wordt gezien als een essentieel ingrediënt voor de beroemde mole verde of salsa verde ('groene saus'). De basis van de mole verde bestaat uit gepureerde tomatillo's, chilipepers en op smaak gebracht met koriander en zwarte peper. Als je de koriander en zwarte peper vervangt door de Mexicaanse bladpeper, zit je heel dicht bij het oorspronkelijke recept. Een recept voor mole verde is hier te vinden.

Gedroogd verliest het kruid veel van zijn aroma, waardoor het buiten Mexico bijna niet te krijgen is. Maar het is een zeer decoratieve plant en ook in Nederland blijkt hij goed te kunnen gedijen. Opkweken uit zaad is echter niet gemakkelijk en daarom kun je sinpelweg hier je Mexicaanse bladpeper bestellen.

Vanille

Vanille (Vanilla planifolia) is een smaakstof, die gewonnen wordt uit het fruit van een aantal orchideeënsoorten die allemaal behoren tot het geslacht Vanille. Hoewel veel mensen claimen dat het een boon is, is het botanisch gezien toch echt een bes. Vanille is een plant van vochtige tropische en subtropische gebieden en de oorsprong van de plant ligt ergens in zuidoost Mexico en Guatemala.

Net zoals het geval was bij de chilipeper hebben de eerste Spaanse veroveraars, onder leiding van de conquistador Hernán Cortéz, eerst zaden overgebracht naar Spanje en later naar hun andere koloniën. Vandaar heeft de productie van vanille zich verspreid. Tegenwoordig zijn de belangrijkste exportlanden Madagaskar en Réunion (ooit Ile de Bourbon genoemd). Verder wordt vanille beperkt in oostelijk Afrika geteeld, maar ook Indonesië is ondertussen een belangrijk exportland.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Vanilla, is afgeleid van de Spaanse naam voor de specerij, vainilla. Dat is een verkleinwoord van vaina, dat zowel 'vagina', 'schede' als 'peul' kan betekenen. De naam verklaart dus de vorm. Het tweede deel, planifolia, is een combinatiewoord uit het Latijn: planum is 'vlak' en folium is 'blad'.'Het beschrijft de vorm van het blad.

Verse vanille bevat vanillin glucoside, een geurloze stof. Pas na het oogsten en een ingewikkeld proces van fermentatie ontstaat het aromatische vanilline. Na saffraan is vanille de meest prijzige smaakmaker en dat is dan ook direct de reden dat er vaak synthetische vanille wordt gebruikt om in gerechten en dranken, zoals Coca Cola, te verwerken. Die synthetische versie wordt geproduceerd uit lignine, een complexe polymeer uit hout.

Vanille wordt voornamelijk toegepast in baksels als cake, taarten en nagerechten. De overlangs opengespleten 'vanillestokjes' laat men in water, melk of room 20 tot 30 minuten meekoken.

Toen vanille net in Europawas verschenen werd uiteraard ook direct gedacht dat het wel geneeskrachtige effecten moest hebben. Men produceerde medicijnen met vanille die moesten werken als stimulant voor de zenuwen en het werd beschouwd als een afrodisiacum. Modern wetenschappelijk onderzoek lijkt aan te tonen dat de inname van vanille de gezondheid kan bevorderen doordat het bacteriën in toom weet te houden, waardoor infecties minder snel plaatsvinden[1]. Maar ja, wie denkt aan dat soort zaken als je heerlijke gerechten eet met vanille.
Wat iedereen een beetje lijkt te zijn vergeten is dat de vanille een prachtige plant is met tere geelgroene bloemen die maar een dag in leven blijven. De bloemen worden bevrucht door een bij die niet voorkomt buiten Centraal Amerika. Dat betekent dat men elders iedere bloem afzonderlijk handmatig moet bevruchten voordat de kostbare vanillepeul kan ontstaan.

[1] Choo et al: Inhibition of bacterial quorum sensing by vanilla extract in Letters in Applied Microbiology – 2006

Koop de allerbeste vanille hier en geef tegelijkertijd de bevolking van Madagaskar een beter leven.

Bijvoet

Bijna elk stuk droge en voedselrijke grond dat langer dan een jaar of twee braak ligt krijgt de bijvoet (Artemisia vulgaris) als hoofdbestanddeel van de vegetatie. In de duistere Middeleeuwen meende men dat Johannes de Doper een krans van bijvoet om zijn middel moest hebben gedragen en daarom werd de plant ook wel Sint Janswortel genoemd. Die naam is echter al langere tijd in onbruik omdat er verwarring kon ontstaan met het Sint Janskruid (Hypericum perforatum).

Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Artemisia, heeft zijn naam te danken aan de Griekse godin Artemis, de godin van de jacht en beschermer van het bos. Ook stond zij bekend als beschermster van geboorten en kinderen. Het tweede deel, vulgaris, komt uit het Latijn en betekent ‘gewoon’.
[Foto: www.wikiherb.info]
De bijvoet bevat het giftige thujone, cineool (een vorm van eucalyptusolie) en een alkaloïde met de naam vulgarine.

De bladeren van de jonge bijvoet zijn eetbaar en kunnen in een stoofpotje of zelfs als salade worden gegeten. In de Europese keukens wordt bijvoet slechts zelden als keukenkruid toegepast. In Duitsland bestaat een recept voor gebraden gans, een traditioneel kerstgerecht (Weih­nachts­gans). Bijvoet wordt daarbij gebruikt om de vulling van appel en kastanjes wat extra pit te geven.

In de traditionele geneeskunst werd de bijvoet voor een heel scala aan toepassingen gebruikt. Zo zou het antibacterieel, ontstekingsremmend, ontsmettend, wormafdrijvend, ‘windenverdrijvend’, vochtafdrijvend, zweetopwekkend en eetlustopwekkend zijn. Een thee kan worden gebruikt als insecticide. De wortel van de bijvoet werd in vroeger tijden tegen de muur aangespijkerd om de bliksem, de duivel of andere kwade geesten te verdrijven.

Over de oorsprong van de naam bijvoet gaat het verhaal dat iemand die een stuk van de plant in zijn schoenen deed veel minder snel vermoeid raakte doordat men minder last had van pijnlijke voeten. Ook werd bijvoet ooit gebruikt als tabak in tijden van tegenspoed. Zelfs bier werd nog wel eens gekruid met het kruid als bittere smaakmaker van bier en daarmee was het dus een voorloper van hop. Een broertje van de bijvoet, de alsem (Artemisia absinthium), geeft de alcoholische drank absint zijn karakteristieke bittere smaak. Weer een andere broertje, de zomeralsem (Artemisia annua), wordt zelfs in Nederland verbouwd omdat de werkzame stof in de zomeralsem, de artemisinine, ingezet kan worden als geneesmiddel tegen malaria.