De menselijke inventiviteit kent letterlijk geen grenzen. Als voorbeeld nemen we deze keer zijde, waarvan iedereen zal weten dat dit geproduceerd wordt door rupsen van enkele motvlinders om hun cocon te creëren. Er zijn een paar soorten motvlinders die zijde kunnen aanmaken, maar er is maar eentje die dat in een door de mens gecontroleerde omgeving kan presteren: de zijdevlinder (Bombix mori). Die rups is in staat om van één enkele draad een cocon te spinnen. Die ene draad is dan tussen de 300 en 900 meter lang en daarbij slechts 10 μm dik. Er zijn bijna 5,000 cocons nodig om 500 gram zijde te kunnen maken.
[Image: Hectonichus - Grote steekmossel] |
Aha, zo zal de oplettende lezer nu opmerken, maar de titel van deze column gaat over de grote steekmossel en wat heeft dat nu te maken met zijde. Het antwoord is: Alles.
De grote steekmossel (Pinna nobilis) is een groot tweekleppig weekdier. Deze soort komt voor in de Middellandse Zee. De schelp heeft een langgerekte vorm, waarvan de binnenzijde bedekt is met een prachtige, heldere parelmoerglans. Die schelp kan wel 80 centimeter groot worden en hecht zich aan een stevige ondergrond met zogenaamde byssusdraden of filamentdraden. Stel je een tent voor op een winderig Waddeneiland die met scheerlijnen en tentharingen moet worden vastgezet.
Die byssusdraden worden 'geoogst' en vormden de bron van zeezijde, een extreem dunne stof, die ooit superzeldzaam was en daardoor extreem prijzig. De stof, die met die byssusdraden gemaakt kon worden, was nog dunner, lichter en fijner dan zijde. Bovendien was een kledingstuk, gemaakt van zeezijde, ook nog eens warm. Al moet je niet al te veel voorstellen van het formaat van die kledingstukken: het eindproduct was zo prijzig dat alleen extreem rijke notabelen vanaf de Griekse bronstijd het konden betalen en zelfs dan waren het slechts een paar dameshandschoenen of dameskousen.
Dat het spul zo duur was had natuurlijk zijn redenen, want de grote steekmossel liet zich een stuk lastiger cultiveren dan de zijdevlinder. Zo moest hij uit de soms diepe zee geplukt worden en zijn de byssusdraden maar maximaal zes centimeter lang.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Pinna, is een alternatieve vorm van het Latijnse penna, wat 'vleugel' of 'veer' betekent. Het verklaart de byssusdraden. Het tweede deel, nobilis, spreekt voor zichzelf. In het Latijn was de betekenis iets breder, waaronder 'bekend', 'beroemd', 'hooggeboren'. Het is uiteindelijk zelfs verwant aan het Engelse to know ('kennen' of 'weten').
Gelukkig is de grote steekmossel ook eetbaar en worden er in de schelp soms ook parels van een redelijke kwaliteit aangetroffen. Probleem is dat de grote steekmossel ondertussen vrijwel is uitgestorven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten