Karmozijn (of Kermes)

Karmozijn (of Kermes) is een kleurstof, waarvan het gebruik al sinds mensenheugenis bekend is. Deze kleurstof is zelfs aangetoond in prehistorische rotstekeningen in Frankrijk. Ook in de Middeleeuwen werd kermes toegepast, vooral om textiel te kleuren. Omdat de productie nogal wat voeten in de aarde had was de kleurstof enorm prijzig en de daarmee gekleurde kledingstukken slechts voorbehouden aan de toplaag van de adel en geestelijkheid. Zo gewild was karmozijn dat in het Romeinse Rijk soms de helft van het belasting, dat de provincie Hispania verschuldigd was, in natura voldaan door de levering van karmozijn.
In het gebied van de Middellandse Zee kwam de kermeseik veel voor. Tegenwoordig is zijn domein beperkt tot enkele natuurgebieden. Vrouwelijke kermesschildluizen (Kermes vermilio) voeden zich met het floëem, het sap dat voedingsstoffen door de 'bloedvaten' van de eik transporteert. De vrouwtjes produceren een rode kleurstof, de ook kermes wordt genoemd.

De wijfjes werden in het late voorjaar, net voordat ze eieren gaan leggen, van de twijgen van de eik geschraapt. Daarna werden ze gedood door ze in azijn te verdrinken of door ze te stomen. Vervolgens werden ze in de zon gedroogd en tot slot geplet. Zo'n insect heeft uiteraard maar een piepklein formaat en het uiteindelijk daaruit gewonnen kleurende kermeszuur maakt ongeveer één procent van de massa van het insect uit.

De koper maalde de geplette insecten en mengde ze met een mengsel van loog en aluin om de kleurstof aan het mengsel te onttrekken. Het loog werd verwijderd door absorptie als de vloeistof op een potscherf werd gegoten waarna de scharlakenrode kleurstof in poedervorm achterbleef.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Kermes, is afgeleid van het Arabische woord qirmiz ('worm'). In het Latijn komen we vermis ('worm') tegen. Kermes is een broerjte van het Engelse crimson. Het tweede deel, vermilio, is via het Oud-Franse vermeillon uiteindelijk geleend uit het Latijn, waar vermiculus 'kleine worm' betekende.

In de Bijbel komt een kleurstof met de (oorspronkelijke) naam shani ('scharlaken') voor. Men denkt dat deze kleurstof dezelfde is als karmozijn. Het werd wellicht gewonnen uit de 'stekelige schildluis' (Kermes echinatus) die in die regio voorkomt en ook een kleurstof produceert.

De kleurstof is in water oplosbaar. Karmozijn is niet giftig maar wordt, anders dan Cochenille (of Karmijn), nauwelijks gebruikt om voedingsmiddelen te kleuren. De verbinding is namelijk onvoldoende getest op haar effecten op het menselijk lichaam.

Naast het gebruik als verfstof in de stoffenververij werd kermes in de schilderkunst toegepast in de vorm van een transparante bovenlaag met een diepere kleur dan een dekkende verflaag bezeten zou hebben.

Een speciaal gebruik was dat als geneesmiddel. Artsen in de Middeleeuwen kleurden er alcohol mee rood en aan de zo ontstane 'kermeslikeur' werd een geneeskrachtige werking toegeschreven, al was het niet meer dan een soort oplichting. Er is niets nieuws onder de zon.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten