Balsemboerenwormkruid

Het balsemboerenwormkruid (Tanacetum balsamita) is een Mediterraan broertje van 'onze' inheemse (gewoon) boerenwormkruid (Tanacetum vulgare) en moederkruid (Tanacetum parthenium). Tanacetum is een geslacht van ongeveer 160 verschillende soorten binnen de grote asterfamilie.
Als hij echt zijn best doet en de weersomstandigheden een beetje meewerken kan het balsemboerenwormkruid een hoogte van een meter bereiken. Vaak zal het echter bij de helft van die hoogte blijven. De bladeren zijn veelal diep ingesneden en hebben vaak getande randen. De bloemen van het balsemboerenwormkruid zijn helgele knoppen met witte stervormige bloedblaadjes. De plant sterft elke winter af en loopt in het voorjaar weer uit.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Tanacetum, is afkomstig uit het Latijn en betekent ‘wormhout’ en dus werd de soort zelfs door de Romeinen al voor ontworming gebruikt. Maar we kunnen nog verder terug in de geschiedenis en dan ontdekken we dat de Romeinen het woord uit het oude Grieks hebben geleend: athanasia (ta verwisselde onderweg wel eens vaker met at) betekende ‘ontsterfelijkheid’ (a is ‘niet’ en thanasia is ‘dood’). Het is een bevestiging van het idee dat planten van deze familie geneeskrachtige eigenschappen hadden. Het tweede deel, balsamita, is een afgeleide van het Latijnse balsamum, wat 'balsem' of zelfs 'wierook' kan betekenen.

Het kruid heeft een heerlijke muntige geur, maar de smaak van de bladeren blijkt nogal bitter te zijn. Na drogen veranderen de geur en smaak van het kruid en neigen dan licht tot citroen.

Balsemboerenwormkruid werd sinds het begin van de Middeleeuwen veelvuldig in kruidentuinen aangeplant voor diens veronderstelde medische werking. Modernere geneesmiddelen bleken de doodsteek voor deze plant en balsemboerenwormkruid is nu uit bijna geheel West-Europa verdwenen.

In de Middeleeuwen werd het kruid gebruikt voor menstruatieproblemen. Nog in de 18e eeuw werd het ingezet omdat het een laxerende werking had en tegen maagproblemen kon helpen. Het werd tevens aanbevolen tegen melancholie en hysterie, evenals bij uiteenlopende kwalen als dysenterie en galblaasaandoeningen. Omdat deze plant iets minder giftig is dan enkele van zijn soortgenoten durfde men de zaden aan kidneren te geven tegen hun wormpjes.

Maar toch, ondanks die medische toepassingen, vond het balsemboerenwormkruid ook zijn weg naar de keukens. Het werd ingezet als keukenkruid en verse salade. Verder kon het gebruikt worden als kruidenthee en als kruidige gedroogde potpourri. Ooit werd het ook als smaakmaker gebruik in bier en wijn. Daar herinnert een oude Engelse benaming nog aan: alecosta.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten