Kaneelappel

De kaneelappel (Annona squamosa) is inheems in tropische delen van het Amerikaanse continent plus wat eilanden die in de Caribische Zee liggen. Waar precies de wortels voor het eerst in de bodem hebben gestaan is echter onbekend. Wel was snel duidelijk dat de kaneelappel een interessant gewas was, want in 1590 werden zaden overgebracht naar Zuidoost-Azië door schepen van 'onze' beroemde (en beruchte) Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC). In 'onze' voormalige kolonie Suriname werd de kaneelappel al in 1755 gekweekt, aangezien de Zweedse bioloog Daniel Rolander (1722-1793) in zijn dagboek toen melding maakte van een ‘caneel-apfel’, die vrij zeldzaam was in het bos, maar algemeen in groentetuinen te vinden was. Deze boom wordt hier en daar in Suriname en omliggende landen aangeplant vanwege de naar kaneel smakende vrucht.
[Kaneelappel - Image: Muhammad Mahdi Karim]

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Annona, is geleend uit het oude Romeinse geloof, waar Annona de goodelijke verpersoonlijking was van de aanvoer van graan naar de stad Rome. Kun je nagaan hoe belangrijk die aanvoer was. De naam is afgeleid van het Latijnse woord annōna, wat 'graan' of 'middelen van bestaan' heeft betekend. We herkennen in annōna nog het woord annus ('jaar'), wat de jaarlijkse cyclus van planten en oogsten inhoudt. Het tweede deel, squamosa, is ook al Latijns: squālus betekent 'vies' of 'smerig'. Het probeert het melige mondgevoel van de kaneelappel te beschrijven.

De kaneelappel] presenteert zich als een kleine boom die tot zeven meter hoog kan opgroeien. Jonge takken zijn asgrauw en schaars behaard. De kaneelappel bloeit met langwerpige geelgroene bloemen. De vrucht, de eigenlijke kaneelappel, is bol tot eivormig met zeegroene tot geelgroene, vlezige schubben en is vijf tot tien centimeter in diameter. Rijpe vruchten barsten open aan de boom, waardoor het witte vruchtvlees zichtbaar wordt. Daarin zitten talrijke, donkerbruine tot zwarte zaden.

Men breekt de niet niet rijpe vrucht open, trekt het vruchtvlees uit elkaar en zuigt het van de zaden af. De melige vrucht werd door de lokale bevolking gegeten, maar zou dysenterie veroorzaken bij overmatig gebruik, aldus de eerder genoemde heer Rolander. Een handvol bast en bladeren van de kaneelappel, soms samen met die van de zuurzak (Annona muricata), wordt in kokend water getrokken en ’s avonds gedronken tegen slaapstoornissen en nervositeit. De thee schijnt ook te helpen tegen verkoudheid, hoestaanvallen, diarree, maagaandoeningen, een slechte spijsvertering en hartproblemen.

De wetenschap heeft zich intussen op de kaneelappel gestort en het lijkt dat deze allerlei stofjes bevat die potentieel werkzaam kunnen zijn tegen infecties, tumoren, diabetes, parasieten, etc[1]. Hadden de Surinamers toch gelijk.

[1] Arruda, Pastore: Araticum (Annona crassiflora Mart.) as a source of nutrients and bioactive compounds for food and non-food purposes: A comprehensive review in Food Research International - 2019. Zie hier.

Bron: Tinde van Andel en Sofie Ruysschaert: Medicinale en Rituele Planten van Suriname - 2011

Geen opmerkingen:

Een reactie posten