Australische indigo

De Australische indigo (Indigofera australis) staat plaatselijk ook bekend als de Austral indigo. Kennelijk het gevolg van de neiging van de Australische bevolking om economisch met woorden en letters om te gaan.
De Australische indigo is in oostelijke delen van Australië een veel voorkomende en wijdverspreide soort. Deze soort groeit voornamelijk in open bossen en eucalyptusbossen, maar ook in de woestijn en in de marge van het regenwoud in het noorden.

In diens natuurlijke habitat vertoont de Australische indigo zich als een rechtopstaande, tot twee meter hoge struik met nogal flexibele stengels. De bladeren zijn geveerd, staan open op de stelen, zijn ongeveer tien centimeter lang en voelen fluweelzacht aan. De bloemkleur is ongebruikelijk, variërend van zachtpaarse tinten, vaak rozeachtig en een verandering ten opzichte van andere soorten die tegelijkertijd bloeien. Ze kunnen op elk moment vanaf juli opengaan en kunnen blijven bloeien tot november in een koele lente.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Indigofera, is een combinatiewoord uit het Oudgrieks, waar indikós (Ἰνδῐκός) '(kleurstof uit) India' betekende en fera via fero (Φερω) 'dragend'. Het tweede deel, australis, betekent uiteraard 'uit Australië', maar die benaming is weer geleend uit het Latijn, waar auster 'zuid' betekende, gecombineerd met de uitgang -ālis, wat het voorgaande woord versterkt. Zuidelijker dan dát continent kon je niet komen, zo dachten de vroegere ontdekkingsreizigers. Totdat ze de Zuidpool ontdekten.

De aantrekkelijke bloemen en het aanpassingsvermogen van de plant om in verschillende klimatologische omstandigheden te groeien, maken hem zeer geschikt als sierplant in Australië. De soort heeft echter de neiging om zich ietwat invasief te gedragen en andere plantensoorten te verdringen.

Nu rijst natuurlijk de vraag of de oorspronkelijke bewoners van Australië, de Aboriginals, de Australische indigo ook gebruikten voor het maken van de bekende prachtige blauwpaarse kleuren. Het antwoord op die vraag is zowel 'ja' als 'nee'. De Aboriginals, die tegenwoordig veel te correct First Nations Australians moeten worden genoemd, gebruikten de bladeren en de stelen om een geelbruine kleurstof te produceren met aluin als beitsmiddel. Zelfs de Romeinen kenden al aluin en gebruikten het beitsmiddel voor een betere aanhechting van de kostbare purperkleurige verfstof op de mantels van de belangrijkste senatoren. Deze aluin werd hoofdzakelijk gewonnen in bepaalde berggebieden van Klein-Azië.

Ook werden de gekneusde bladeren door de Aboriginals in het water van een beek of rivier gegooid om vissen te verdoven of te doden. Het blijkt dat de plant inderdaad ietwat giftig is als gevolg van de aanmaak van kleine hoeveelheden cyaniden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten