Tot de ontdekking van aniline in 1842, een synthetisch geproduceerde blauwe kleurstof, moest men zijn toevlucht nemen tot de natuur. In West-Europa was de Wede (Isatis tinctoria) tot de 15de eeuw de meest gebruikte bron. In andere contreien werden ook planten ontdekt die een prachtige kleur blauw konden opleveren.
In Indië bleek de (echte) indigo (Indigofera tinctoria) de meeste kleurstoffen in zich te herbergen, maar ook in Midden-Amerika konden bewoners met een broertje van de (echte) indigo de kleur blauw maken: Anil (Indigofera suffruticosa) stond plaatselijk ook bekend als Guatemalan indigo, West Indian indigo en wild indigo.
Maar hoe zit het in die andere oude wereldmachten: China en Japan? Moesten die zich behelpen met de invoer van de Indiase indigo?
Het is antwoord op die vraag is dat inventieve bewoners daar uiteraard een inheemse bron voor indigo wist te ontdekken. In zowel China als Japan maakte men dankbaar gebruik van de zogenaamde Chinese of Japanse indigo (Persicaria tinctoria). Deze indigo werd ingevoerd in Japan en daarom is het onjuist om hem Japanse indigo te noemen. Deze soort behoort tot de familie der duizendknopen, maar is weer geen directe familie van de Japanse duizendknoop (Fallopia japonica), al behoren ze wél tot hetzelfde geslacht, de Polygonaceae.
De Chinese indigo is inheems in Zuidoost-Azië. Het is een eenjarig kruid die gemiddeld zo'n 60 centimeter hoog zal worden. Hij is in het bezit van een sterk vertakte rossige stengel. De bladeren zijn ovaal tot elliptisch. Deze soort bloeit met een dichte felroze aar die tot vijf centimeter lang kan worden.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Persicaria, is afgeleid van het Latijnse woord persicarius, wat 'een perzikboom' betekent. De naam werd gekozen omdat de bladeren van deze indigosoort lijken op die van de perzikboom. Het tweede deel, tinctoria, is afkomstig uit het Latijn, waar tinctoria uiteraard 'geverfd' betekent. Ook ons woord 'tinctuur' heeft dezelfde oorsprong.
De indigo in de Chinese indigo zit verborgen in de bladeren. De techniek om die indigo aan de bladeren te ontfutselen was al bekend in de zogenaamde Westelijke Zhou periode (circa 1045 tot 771 vChr).
De bladeren maken onder invloed van fotosynthese behoorlijke grote hoeveelheden aan van de kleurloze stof indoxyl β-D-glucoside (ofwel indican). Men vermaalde de bladeren, weekte ze acht dagen in water en voegde tot slot limoensap toe. Via een chemisch proces, hydrolyse genaamd, ontstond indoxyl, dat na blootstelling aan zuurstof reageerde tot het blauwgekleurde indigo.
Het was een nogal arbeidintensief proces en daardoor waren de Chinese en Japanse werknemers vast behoorlijk opgelucht toen de indigo uit Indië kon worden geïmporteerd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten