Amerikaanse vogelkers

Bospest is de terechte Nederlandse bijnaam van de Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) en die bijnaam heeft hij niet zonder reden gekregen. De boom is oorspronkelijk inheems in Noord-Amerika en hij kan wel tot dertig meter hoog worden. Hij werd als sierboom in Nederland ingevoerd en begon aan het eind van de 19de eeuw te verwilderen. In de eerste helft van de 20ste eeuw werd hij door ietwat onnadenkende bosbeheerders overal aangeplant als ‘vulhout’ in productiebossen. De nieuwkomer wist die kans goed te gebruiken en groeide al snel uit tot een plaag. Hij wordt nu met alle mogelijke middelen bestreden, maar dat blijkt een hopeloze zaak te zijn.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Prunus, betekent ‘pruim’ en dat vertelt ons dat ook de Amerikaanse vogelkers tot de uitgebreide familie van voornamelijk eetbare pruimachtigen behoort. Het tweede deel, serotina, komt uit het Latijn, waar sera 'laat' betekent. Het vertelt ons dus dat de plant een late bloeier is. Hij bloeit hier pas in de voorzomer wanneer de inheemse prunussoorten al uitgebloeid zijn.

De bladeren, twijgen en zaden zijn behoorlijk giftig als gevolg van cyanogene (blauwzuur) glycosides en de alkaloïden amygdaline en prunasine. In het menselijk darmkanaal zitten enzymen die de aanwezige cyanide uit de amygdaline kunnen onttrekken en als gevolg daarvan kun je langzaam vergiftigd worden. Mocht je de giftige stoffen onverhoopt binnenkrijgen, reken dan maar op vervelende bijwerkingen, zoals naar adem happen, algemeen gevoel van zwakte, opwinding, vernauwing van de pupillen, spasmes, stuiptrekkingen, coma en de dood als gevolg van het feit dat je ademhaling permanent stokt.

De bessen van de Amerikaanse vogelpest zijn wel eetbaar. Ze zijn echter alleen smakelijk wanneer ze rijp zijn en een zeer donkerrode, bijna zwarte kleur hebben. Ze hebben dan een friszure, maar ietwat bittere smaak. Men kan er ook jam en sap van maken. Het is uiteraard wel aan te raden om de kersenpitten niet door te slikken als gevolg van de aanwezige gifstoffen.

Enkele Indiaanse stammen hebben de bast van de Amerikaanse vogelkers ingezet als medicijn. Het werd met wisselend succes gebruikt bij ziektebeelden als tuberculose, vastzittende hoest, bronchitis, hartkloppingen en brandend maagzuur. De moderne wetenschap heeft ondertussen wel ontdekt dat de cyanogene glycosides in kleine hoeveelheden inderdaad de ademhaling en de spijsvertering kunnen stimuleren.

Tot slot wordt het hout van de Amerikaanse vogelkers als specerij in voedingsmiddelen toegepast: het geeft dan een unieke smaak af. Zelfs bourbon, de Amerikaanse variant van whisky, wordt soms op smaak gebracht met deze specerij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten