Armeens karmijn

Armeens karmijn staat ook bekend als Ararat karmijn en wordt gewonnen uit de Armeense schildluis (Porphyrophora hamelii). Zoals beide namen al aangeven wordt deze schildluis vooral aangetroffen in het grensgebied tussen Turkije en Armenië. Ooit, in de 19de eeuw, waren deze insecten zo talrijk, dat schapen die het water van de rivier de Araxes (of Aras) dronken, bebloed leken. Tegenwoordig is de de Armeense schildluis zo bedreigd dat de soort dreigt uit te sterven. Het is het gevolg van Russische projecten om van de moerassen 'economische regio's' te maken. Mislukt natuurlijk. De moerassen bestaan niet meer en het gebied wordt geteisterd door zandstormen.
Alleen de volwassen vrouwelijke schildluis is de bron van Armeens karmijn. Het insect heeft een ovaalvormig lichaam, karmijnkleurig en heeft (in verhouding) grote voorpoten om zich in te graven. Ze kunnen tot meer dan een centimeter groot worden. Het dier leeft voornamelijk ondergronds. Uit het eitje gekomen kruipen de nimfen naar boven en vreten van grassprietjes. Volwassen schildluizen hebben geen kaken, kunnen zich daardoor niet voeden en sterven dus na een dag of vijf de hongerdood.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Porphyrophora, is een combinatiewoord van het Oudgriekse porphyra (πορφύρα) 'paars' en Latijnse vore 'eter'. Denk aan carnivoor of herbivoor. Het tweede deel, hamelii, eert Joseph Christian Hamel (1788-1862), een Duitse arts, bioloog en technoloog in Russische dienst.
Alle delen van de Armeense schildluis bevatten voornamelijk een tweetal rode pigmenten waaruit het pigment karmijn gewonnen kan worden: vooral karmijnzuur (C22H20O13) en in mindere mate flavokermesisch zuur (C16H10O7). Er wordt gedacht dat de insecten het als verdedigingsmechanisme aanmaken.

De rode kleur was een zeer gewilde kleur bij hoogwaardigheidsbekleders. Zoals nu nog steeds het geval is wilden ze hun rijkdom en status graag etaleren aan de minderbedeelden. Dus moesten hun gewaden die status uitstralen en daarvoor waren rood en paars de meest gewilde kleuren. Nu kon je een prachtige paarse kleur winnen uit tienduizenden piepkleine zeeslakjes, maar dat proces was zeer arbeidsintensief en daardoor extreem duur. Een iets minder mooie rode kleur kon uit de Armeens schildluis worden gehaald. Daarvan waren er ongeveer 50,000 tot 60,000 nodig om een kilogram kleurstof te krijgen.

Al in de Hebreeuwse Bijbel (Exodus 25:4) heeft Mozes het over tola of tolaʻat šanī. Tola betekent 'worm' en dat past precies bij het woord kermes, een oude variant van karmijn. Beide zijn afgeleid van het Arabische woord qirmiz ('worm'). In het Latijn komen we nog vermis ('worm') tegen. Šanī (of shani) wordt door taalkundigen en bijbelvorsers uitgelegd als 'dubbel gekleurd', zoals het bewerkelijke inkleurproces vroeger vermoedelijk plaatsvond of, volgens een andere interpretatie, als 'diep helder roodgekleurd'.

Het proces om kleding in te kleuren met dieprood is dus al heel oud. Zelfs de oude Egyptenaren zorgden dat hun farao's in het rood gekleed gingen. Bij statussymbolen is in al die jaren niets veranderd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten