Gembertoorts

De gembertoorts (Etlingera elatior) heeft nogal wat verschillende toepassingen. Omdat hij zeer decoratief oogt kom je hem soms op de vensterbank tegen. Maar in zijn thuislanden wordt aan zijn uiterlijk minder aandacht geschonken en oogst men hem als kruid of specerij (doorhalen wat niet van toepassing is).
De gembertoorts staat ook bekend als de laksabloem, rode gemberlelie, wilde gember en rose de porcelaine (of porcelain rose). In Maleisië staat de plant bekend als bunga kantan, in Indonesië – afhankelijk van het eiland - kecombrang, kincung, kincuang en sambuang (Minangkabau). Deze plant groeit in grote delen van Zuidoost-Azië. Het is een vaste tropische plant met smalle lancetvormige bladeren van 80 centimeter op bladstengels. De plant groeit vanuit een ondergronds, horizontaal wortelstelsel, rhizoom genoemd. Op bloemstelen van anderhalve meter staan prachtige roze, rode of witte wasachtige bloemen met schutbladeren die in de vorm van dennenappels het hart van de bloem vormen, waaruit later de vrucht wordt gevormd.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Etlingera, vernoemt de Duitse arts en botanicus Andreas Ernst Etlinger (1756-1785) en schrijver van 'De Salvia: dissertatio inauguralis' (1777). Het tweede deel, elatior, is Latijns en betekent 'toorts'.

De bloemen worden daar gebruikt voor allerhande bloemstukken en wordt dan in het Maleis bunga kecombrang ('bloemstukken') genoemd. Maar veel belangrijker is dat de plant een belangrijk ingrediënt is in vele Aziatische keukens. Op Noord-Sumatra worden de bloemen verwerkt in een stoofschotel met vis onder de naam arsik ikan mas, een recept (zie hier) dat vertaald kan worden als 'karper op een rustieke manier' (ikan mas betekent eigenlijk 'goudvis' en arsik is gepikt uit het Sanskriet, waar het iets minderwaardigs betekent). Het is een smakelijk gerecht met Andaliman (Zanthoxylum acanthopodium), een broertje van de sechuanpeper (Zanthoxylum piperitum) met een smaak die iets meer neigt naar die van citroengras en pandanblad, maar dezelfde tongverdovende effecten heeft.
Op Bali gebruiken de bewoners het witte deel van de onderkant van de steel om een sambal te creëren met de naam sambal bonkot, terwijl ze de bloemen gebruiken voor een variant met de naam sambal kicikang.

De Karo, een volk dat delen van Noord-Sumatra bevolkt, staat de gembertoorts bekend als asam cekela. Daar zijn de bloemknoppen, maar nog belangrijker, de rijpe zaaddozen, die barstensvol zitten met kleine zwarte zaden, een essentieel ingrediënt van de Karo-versie van sayur asam ('zure groente' ofwel 'groenten in het zuur') en zijn bijzonder geschikt voor het koken van verse vis. De vruchten worden gebruikt als smaakmaker (zuur), op soortgelijke wijze als tamarinde.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten