Echt lepelblad (Cochlearia officinalis) dankt zijn faam aan zijn hoge gehalte aan vitamine C. Het was bij uitstek een medicinale plant, die al in de middeleeuwen bekend stond om zijn uitstekende werking tegen de gevolgen van scheurbuik. De mensen in die tijd hadden geen flauw idee dat sommige van hun gezondheidsproblemen door een vitamine C-gebrek waren ontstaan. Het eten van echt lepelblad verminderde de klachten. Dat effect viel op. Echt lepelblad werd ooit verbouwd in uitgestrekte velden in Zuid-Holland en Zeeland.
Nu liggen supermarkten vol met allerhande exotische fruit- en groentesoorten, maar dat was vroeger wel anders. Het moet vooral in de middeleeuwen en dan met name in de steden een treurige en ongezonde tijd zijn geweest. Vers fruit was daar vrijwel niet voorhanden.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Cochlearia, is afkomstig uit het Latijn, waar cochleari 'lepel' betekent en de vorm van het blad beschrijft. Het tweede deel, officinalis, zijn we al vaker tegengekomen. Het betekent ‘werkplaats’ in de zin van ‘klaarmaken van medicijnen’ en is nog steeds te herkennen in het Engelse woord office.
De geneeskrachtige eigenschappen schijnen desalniettemin pas laat ontdekt te zijn, want echt lepelblad werd pas voor het eerst in 1541 vermeld in de annalen. In 1554 verscheen het Cruydeboek van de Vlaming Rembert Dodoens, beter bekend onder zijn gelatiniseerde naam Rembertus Dodonaeus (1517-1585). Daarin werd vermeld dat 'lepelcruyt in water ghesoden es seer goet tseghen die vuyle sweeringhen, gheladenheyt ende slijmicheyt des monts ende tseghen dat scoorbuyck, als die mont daer mede dicwils ghespoelt wordt'. Duidelijk toch?
In vroeger tijden gebruikte men de verse plant als broodbeleg of als 'salaet'. In de volksgeneeskunst werd echt lepelblad met enig succes gebruikt bij lever-, nier- en blaaskwalen, bij spijsverteringsmoeilijkheden en als vochtafdrijvend middel. Ontstoken tandvlees werd met een spoelmiddel behandeld, dat gemaakt was van een thee van de bladeren die in alcohol hadden getrokken. Tot in de jaren dertig kauwde men in Waterland op de bladeren om kiespijn te verdrijven.
Echt lepelblad werd ook door de overwinteraars op Spitsbergen geplukt. De oogst werd uitgespreid op de grond en bevroor dan. Deze 'diepvriesgroente' voorzag de mannen onder leiding van Jacob Segersz van der Brugge in de winter van 1633/34 van voldoende vitamine C om ongeschonden de lange poolnacht door te komen. Ook was het van levensbelang voor de Oost-Indiëvaarders, want de lange reizen die deze schepen maakten betekenden een grote aanslag op de gezondheid van de bemanningsleden. Zij aten vaak zeer lang houdbaar en dus vitamineloos voedsel. Soms was het voedsel zelfs bedorven. Rond 1652 werden hele velden met echt lepelblad aangelegd bij Kaap de Goede Hoop om dat probleem daadkrachtig aan te pakken.
In Friesland komt echt lepelblad in zijn natuurlijke habitat nog gewoon voor. Op alle Waddeneilanden en de Waddenkust wordt het plantje aangetroffen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten