Ik denk dat velen van u het verhaal van Christopher Columbus wel kennen. In opdracht van het koningspaar Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië probeerde hij Azië te bereiken door de Atlantische Oceaan over te steken. Hij had mede de opdracht om de ruimen van zijn schepen te vullen met kostbare peper. Natuurlijk ontdekte hij niet een kortere route naar de 'specerijeneilanden', maar kwam onderweg het Amerikaanse continent tegen. Daar bleek dat ze geen zwarte peper (Piper nigrum) kenden, maar wel chilipepers (Capsicum annuum). En dus kwam Columbus in Spanje terug met chilipepers in plaats van zwarte peper.
Dit is de geschiedenis, zoals die overal verteld wordt. Maar Columbus had het mis, want er groeit wel degelijk een direct familielid van de zwarte peper in Centraal-Amerika: de wilde peper (Piper amalago of soms Piper sanctum). Deze variant is een struik die twee tot zeven meter hoog kan worden. Hij levert pepers die ovaalvormig zijn en maar 2 millimeter in doorsnede zijn. De pittigheid is gelijk aan die van de zwarte peper.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Piper, is via het Grieks en het Persisch terug te voeren op een oeroud woord uit het Sanskriet: pippali betekende ‘lange peper’. Het tweede deel, amalago, heeft ook een Indiase oorsprong. De naam is een verlatijnste vorm van het Maleisische woord ammulaka of ammuluku, dat 'manpeper' betekende.
Natuurlijk is de wilde peper pittig en die pittigheid werd door de Azteken gretig ingezet om hun chocoladedrank te kruiden. Wij kennen chocola als een zoet voedingsmiddel, maar de Azteken hadden daar hele andere ideeen over. Voor hun moest het een drank zijn die je in contact met de goden kon brengen. Het aantal kruiden en specerijen die ze in hun bittere chocolade opnamen is lang. De meest gebruikte waren de bloemblaadjes van de oorbloem (Cymbopetalum penduliflorum), de duivelshandboom (Chiranthodendron pentadactylon), die de smaak van zwarte peper heeft met een harsachtige bitterheid, de Mexicaanse magnolia (Magnolia mexicana) met de smaak van een rijpe meloen, de zaden van de mamet sapote (Calocarpum mammosum) met de smaak van bittere amandelen. En natuurlijk meer dan genoeg piment, chilipepers of wilde pepers.
Van de bladeren werd ook thee gezet. Het blijkt dat die thee helpt bij het bestrijden van parasieten[1]. Da's wel handig als je in een oerwoud woont, want daar loopt je al snel tegen een besmetting op.
[1] Carrara et al: HPLC analysis of supercritical carbon dioxide and compressed propane extracts from Piper amalago L. with antileishmanial activity in Molecules – 2011
Geen opmerkingen:
Een reactie posten