Garum

Garum was ooit een fameuze Romeinse gefermenteerde vissaus. Die Romeinen hielden wel van een gekruid gerecht, want garum werd vaak als ingrediënt in (of bij) recepten genoemd. Het product was een beetje te vergelijken met de vissaus uit Thailand (nam pla), uit Vietnam (nước mắm) of van de Filippijnen (patis) afkomstig is. Garum werd door de Romein toegevoegd als smaakmaker zoals wij nu ketchup of ketjap over onze gerechten doen.

Hoewel garum het meest bekend was als ingrediënt in de Romeinse wereld, hadden ze het idee en het woord weer eens van de oude Grieken geleend met gáron (γάρον). Waarschijnlijk kunnen we de oorsprong van het woord vinden in het Semitisch, een oeroude taal, waar gáron zoiets betekende als 'gladmaken' of '(ver)malen[1].
[Ruïnes van een producent van garum in Spanje]

Normaal werd garum bereid door pekel toe te voegen aan kleine vissen als sardines of zelfs bloed en ingewanden van grotere vissen. Daarna werd het geheel een maand of twee, drie met rust gelaten om het in de zon te laten gisten. De mix werd vloeibaar in de warmte van het droge klimaat aan de kusten van de Middellandse Zee. Het zout werkte als een conserveermiddel. Garum was uiteindelijk de heldere vloeistof dat kwam bovendrijven. Het sediment, dat overbleef, werd allec genoemd.

Tijdens het proces kwam natuurlijk een enorme stank vrij en dat was dan ook de reden dat de garumfabrieken altijd buiten de stad werden opgericht. De extreme vissige smaak van garum had zo zijn voor- en tegenstanders. Het is te vergelijken met de hedendaagse situatie van knoflook: je houdt er van of je gruwt er van.

Het gebruik van garum stierf uit omdat na de ineenstorting van het Romeinse Rijk er een belasting kwam op zout, waardoor het aanmaken van garum te kostbaar werd. Maar er bestaan nog wat kleine dorpjes in Zuid-Italië waar men nog steeds (of liever opnieuw) een variant van garum maakt onder de naam colatura di alici ('aftreksel van anchovis').

Zoals gezegd bestaan er in Zuidoost-Azië nog diverse zijn vissauzen die nog steeds op vrijwel dezelfde manier worden geproduceerd als garum. Maar wij kennen uiteraard uit de Indonesische keuken ook een vissige variatie van garum: trassie ofwel terasi. Dat is een smaakmaker en smaakversterker van vermalen garnalen in zout. Wat is de wereld toch klein.
[Trassi producie in Hong Kong]

[1] Paul Forchheimer: The Semantic Development of the Hebrew Gerem in Word - 1948. Zie hier.

Sumak

Sumak is een specerij, die bestaat uit de gedroogde en daarna grof gemalen friszuur smakende purperrode besjes van de sumak (Rhus coriaria). Dat is een tot drie meter hoge grote struik of kleine boom die groeit in de landen rondom de Middellandse Zee. De sumak doet het goed op droge, rotsige grond en dat betekent ook dat, als het daar lukt, het in vrijwel ieder klimaat en grondsoort zal lukken. De sumak bloeit met geelgroene bloemen in een pluimvorm.

De boom is familie van de gifsumak, een boom die, gezien zijn naam, behoorlijk giftig moet zijn. Vanwege de familiebanden met de gifsumak, geloven sommigen dat ook de sumak niet zo gezond is. Die giftigheid valt echter wel mee omdat slechts de behaarde besjes als specerij worden gebruikt en men de rest van de struik niet zal lastigvallen.
Bij het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Rhus, maken de geleerden zich er wat gemakkelijk vanaf: ze menen dat het simpelweg de naam van de gifsumak in het oude Griekenland was. Een goede verklaring zou echter kunnen zijn dat Rhus afgeleid is vanuit het Griekse woord rhodo dat ‘rood’ betekent. De plant heeft roodachtige haren waarmee hij zich aan andere bomen kan vastklampen. Die verklaring wordt versterkt doordat het woord 'sumak' van het Arabische woord summaq (‘rood’) afkomstig is. Daarmee is de cirkel weer rond. Het tweede deel, coriaria, is afgeleid van het Griekse woord korukos (κωρυκος), dat 'leer' betekent. Het beschrijft het oude gebruik van deze soort bij het leerlooien.

Het onrijpe fruit wordt soms ingezet als vervanger van kappertjes en de zaadjes als vervanger van mosterdzaadjes. De rijpe rode besjes kunnen na drogen en vermalen goed gebruikt worden als vervanger van citroensap. De smaak van sumak wordt beschreven als friszuur, bitter en ietwat kruidig tegelijk. Het zure aspect is het gevolg de aanwezigheid van appelzuur, citroenzuur en nog wat andere zuren. De bitterheid ontstaat door de tannines (gebruikt in de leerlooierij: tanning), terwijl de kruidige smaak komt door enkele etherische oliën. De rode kleur van de besjes is het gevolg van anthocyanines, de natuurlijke pigmenten die ook rode kool hun kleur geven.

Hoewel sumak voornamelijk in diverse keukens in het Midden-Oosten wordt gebruikt, kunnen ook sommige Griekse gerechten 'aangekleed' worden met de friszure smaak van sumak. Deze specerij kan over gerechten met kip en vis worden gestrooid, maar ook over dressings voor salade. Sumak is een onmisbaar ingrediënt van het kruidenmengsel za'atar, maar soms wordt bij het klaarmaken van de beroemde Griekse tzatziki het citroensap deels vervangen door sumakpoeder.

Za'atar

Za'atar is zowel een kruid als een kruidenmengsel die beide populair is in grote delen van het Midden-Oosten. Wanneer de term za'atar gebruikt wordt voor een enkel kruid, dan wordt daarmee in veruit de meeste gevallen een broertje van de oregano, de Syrische oregano (Origanum syriacum), mee bedoeld. Omdat dit kruid niet altijd beschikbaar is wordt met diezelfde term soms ook het hele geslacht Oregano (Origanum), het hele geslacht Steentijm (Calamintha), het hele geslacht bonenkruid (Satureja) en Thijm (Thymus vulgaris) aan te duiden. Bovendien is het een kruidenmengel, gemaakt van gedroogde thijm, oregano, marjoraan, in wisselende combinaties, vermengd met sesamzaadjes, sumak en zout. Maar, afhankelijk van de regio, seizoen of zelfs familie, kunnen er ook andere kruiden en specerijen aan toegevoegd worden.
De Syrische oregano wordt maximaal 50 centimeter hoog en bloeit in de nazomer met tere witte bloemetjes. Deze oreganosoort is in het bezit van nog meer etherische oliën dan de reguliere oregano. Zijn geur is dus behoorlijk aromatisch en hij is zo sterk van smaak dat het kruid met mate aan gerechten moet worden toegevoegd.

Za'atar heeft een lichte pittige en kruidige smaak met accenten van noten en hout. De toegevoegde sumak geeft het geheel een ietwat zure nasmaak en fungeert als een uitstekende vervanging van citroensap.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Origanum, is een combinatiewoord uit het Grieks: oros betekent 'berg' en ganos is 'schittering'. Samengevoegd beschrijft het woord de aanblik van een in bloei staande Griekse berghelling met oregano. Het tweede deel, syriacum, is de Latijnse vertaling van '(uit) Syrië'. Het woord Za'atar is Arabisch en vermoedelijk verwant aan Satureja, de wetenschappelijke naam voor het geslacht bonenkruid. De Arabieren gebruikten de term voor alle kruiden in de muntfamilie. Het woord zelf is afgeleid van atar, dat geur betekent en dat uiteindelijk afstamt van utur 'parfum' of 'aroma'.

In het Midden-Oosten wordt de veelzijdigheid van za'atar geroemd en het kan gebruikt worden op vlees, groenten, salades, rijst en brood. Het geeft iets extra's aan gevulde soepen en kan over een gebakken ei gestrooid worden. Za'atar met olijfolie en brood is het nationale ontbijtgerecht van de Palestijnen, maar wordt ook in licht afwijkende vorm gegeten in Israël en andere landen van het Midden Oosten.

Inmiddels is wetenschappelijk vastgesteld dat thymol, die tot 66% van de totale hoeveelheid etherische oliën uitmaakt in de Syrische oregano, kan zorgen dat bacteriën weer meer vatbaar worden voor antibiotica[1]. Er was al langer bekend dat het hele geslacht oregano antibacteriële en ontstekingsremmende eigenschappen bezit.

[1] Palaniappan et al: Use of natural antimicrobials to increase antibiotic susceptibility of drug resistant bacteria in International Journal of Food Microbiology – 2010

Saffraan

Saffraan is de naam van een specerij die gewonnen wordt uit de stampers van een krokusvarieteit, de Crocus sativus. Deze plant groeit tot ongeveer 30 centimeter hoog en kan wel vier bloemen dragen. Elke bloem heeft een drietal dieprode stampers, die ieder met de hand moeten worden geoogst. Daarna wordt de oogst gedroogd. Dat alles maakt dat saffraan wel een uiterst kostbare specerij moet zijn.

Saffraan is al millennia een gewilde specerij en kan gezien worden als de meer exclusieve vervanger van de geelwortel (of kurkuma of koenjit). Door de saffraan is warm water te weken ontstaat een prachtige helder geeloranje kleur. Die kleur wordt wordt vervolgens afgegeven aan het gerecht waarin het verwerkt wordt. De intense smaak van saffraan is aangenaam en doet denken aan honing met een ietwat bittere nasmaak.

De kleur van saffraan is de beste methode om te bekijken of deze van goede kwaliteit is: het behoort een dieprode kleur te hebben met zo min mogelijk oranje. Saffraan kan men het best donker bewaren aangezien het lichtgevoelig is.
Omdat de saffraankrokus steriel is kan hij niet in het wild overleven. Men gelooft dat de wilde saffraan (Crocus cartwrightianus), die op Kreta nog steeds in het wild voorkomt, gezien moet worden als de voorouder van de saffraankrokus.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Crocus, is allereerst afkomstig vanuit het Grieks, waar κροκος simpelweg de naam voor de plant was. De naam kan verder herleid worden tot een bijna vergeten Grieks woord: krokotos (κροκωτος) betekent 'geelbruin'. Overigens is ook het woord 'krokodil' afgeleid van datzelfde woord. Het tweede deel, sativa, is eenvoudiger te verklaren want sativus betekent in het Latijn 'gezaaid' of 'gecultiveerd'. De verklaring van het woord 'saffraan' zorgt soms ook nog voor verwarring, maar men herleid het tot het Arabische woord az-za'faran, dat op zijn beurt afstamt van afra ('geel').

De prachtige geeloranje kleur is het gevolg van de aanwezigheid van een carotenoïde met de naam α-crocine. De bittersmakende glucoside picrocrocine is verantwoordelijk voor de ietwat bittere smaak van saffraan.

Saffraan wordt uiteraard veel toegepast in die keukens waar de saffraankrokus verbouwd wordt, zoals de Indische, Iraanse en Turkse keukens, maar ook in de Zuid-Europese keukens is saffraan onmisbaar in bekende gerechten als de Italiaanse risotto, de Spaanse paella en de Franse bouillabaisse.

Er bestaat wat wetenschappelijk bewijs dat saffraan mogelijk kan helpen om depressieve gevoelens te verminderen, maar dat kan ook het gevolg zijn van die prachtige kleuren in heerlijke gerechten[1].

[1] Lopresti et al: Saffron (Crocus sativus) for depression: a systematic review of clinical studies and examination of underlying antidepressant mechanisms of action in Human Psychopharmacology – 2014

Koop de allerbeste saffraan hier.

Kerrieblad

Kerriebladeren zijn de bladeren van de kerrieboom (Murraya koenigii), die inheems is in zuidelijk India en Sri Lanka (het vroegere Ceylon). Door zijn populariteit in diverse Aziatische keukens is de kerrieboom in diverse landen aangeplant en is zijn areaal ondertussen in oostelijke richting uitgebreid tot Birma. De kerrieboom kan in (sub)tropische omstandigheden uitgroeien een grote struik of kleine boom van een meter of zes. Hij bloeit met heerlijk geurende witte bloemen.

Van de kerrieboom wordt alleen het blad verwerkt in diverse gerechten. Hoewel de naam anders doet vermoeden is zijn gebruik niet alleen beperkt tot curry's. Vergeet niet dat, wat wij als kerrie zien, in Engelstalige landen heel wat anders is als curry. Kerrie is een smaakmaker, terwijl curry een hele maaltijd is. Zie hier voor een duidelijke uitleg.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Murraya, refereert aan de Zweedse botanicus en farmacoloog Johan Andreas Murray (1740–1791), die veel onderzoek deed naar de mogelijke effecten van geneeskrachtige planten. Het tweede deel, Koenigii, eert ook al een botanicus, de 'Duitser' Johann Gerhard König (1728–1785). Ik schrijf Duitser tussen aanhalingstekens omdat Kreutzburg ten tijde van de geboorte van König tijdelijk Duits was. Ondertussen heet de plaats Krustpils en ligt in Letland.

Het kerrieblad wordt, net zoals een laurierblad, gewoonlijk in zijn geheel in gerechten verwerkt. De bladeren worden gewaardeerd als smaakmaker in Indische en Sri Lankaanse gerechten, voornamelijk in curry's. Kerriebladeren worden al vroeg in de pan gedaan, gewoonlijk gelijktijdig met het bakken van de uien. De smaak van verse kerriebladeren doet denken aan die van mandarijn. Dat is niet zo heel vreemd, omdat het geslacht Murraya ook tot citrusvruchten wordt gerekend.

In Cambodja roosteren de Khmer de kerriebladeren boven een open vuur totdat ze knapperig zijn. Daarna verkruimelen ze het blad in hun zure soep met de naam Somlor Maju Krueng. In Indonesië worden kerriebladeren als daun kari voornamelijk gebruikt in de regionale keuken van Aceh, het vroegere Atjeh, omdat die provincie lang onder invloed heeft gestaan van de Indische keukens.

Kerrieblaadjes moeten bij voorkeur vers gebruikt worden omdat ze bij drogen veel van hun etherische oliën zullen verliezen. Dat was in het verleden nogal een probleem, maar in de huidige tijd kunnen liefhebbers blaadjes ingevroren inkopen bij enkele toko's. Een andere optie is uiteraard om je eigen kerrieboompje op te kweken.

Mocht je geloven in de Ayurvedische geneeskunst dan zouden kerriebladeren mogelijk kunnen helpen bij problemen met je lever en als middeltje om diabetes, koorts en diarree tegen te gaan. Bovendien zou het misschien ontstekingsremmende en antibacteriële eigenschappen bezitten.

Wil je eens een kerrieboompje in je eigen woonkamer proberen op te kweken? Bestel je zaden dan hier.

Kappertjes

Kappertjes zijn de bloemknoppen van de kappertjesplant (Capparis spinosa). Deze bloemknoppen moeten voor zonsopgang geplukt worden omdat ze ongeopend worden gebruikt in diverse Mediterrane keukens. De kappertjes worden nimmer gedroogd, maar direct na het plukken ingelegd in olijfolie, pekel of azijn. In enkele gevallen worden ze ingelegd in zout. In het algemeen wordt vastgehouden aan het idee dat hoe kleiner de kappertjes zijn, hoe waardevoller en smaakvoller ze zijn.

Men denkt dat kappertjes ooit inheems zijn geweest in droge delen van Centraal Azië, maar doordat ze zo hoog gewaardeerd werden in de klassieke oudheid, werden ze al snel op Griekse bodem aangeplant. Daarna verspreidde de kappertjesplant zich gestaag over het gehele Middellandse Zeegebied. In warme omstandigheden ontwikkelt de kappertjesplant zich tot een lage struik die tot twee meter breed kan uitwaaieren. De prachtige witte bloemen met violette meeldraden zijn een sieraad voor elke tuin. Die bloemen ruiken licht aromatisch.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Capparis, is wat obscuur. Ik geloof dat het afstamt van het Griekse woord kapto (κάπτω), dat 'bijten' betekent en de doornen van diverse soorten binnen het geslacht beschrijft. Het tweede deel, spinosa, is Latijns en betekent ook al 'doorn' of 'stekel'. Hoewel de kappertjesplant dus behoorlijk stekelig moet zijn geweest, heeft men die doornen in moderne cultivars laten verdwijnen.

Niet alleen de bloemknoppen zijn gewild, maar ook de in ons land vrij onbekende vruchten, de kapperappeltjes, worden graag gegeten. De cornichon de câpres ofwel 'kapperaugurkjes' worden ook ingelegd in het zuur en hun smaak is behoorlijk intens. Het is een smaak die je moet leren waarderen.
In veel landen worden kappertjes en olijven in één adem genoemd omdat ze vaak samen in dezelfde gerechten worden toegepast. Griekse salades en Italiaanse pizza's zullen in hun thuislanden nauwelijks zonder beide ingrediënten worden bereid. Kappertjes horen ook in tomatensauzen thuis en zijn populair als smaakmaker in vele vlees- en visgerechten. Op Sicilië en het nabijgelegen Malta is caponata of kappunata een populair gerecht. Het is een stoofpotje met gebakken aubergine en selderij, gekruid met wijnazijn, kappertjes, chilipepers en knoflook in een zoetzure saus. Soortgelijke gerechten bestaan in Napels (cianfotta) en Genua (capponata).

Buiten het Middellandse Zeegebied worden kappertjes nauwelijks in nationale gerechten toegepast. Natuurlijk is de voortdurende trend in ons land om meer exotisch te eten ook in het voordeel van kappertjes.

Zijn kappertjes gezond? Uiteraard zitten er gezonde flavonoïden in en die werken als antioxidant. Maar omdat kappertjes maar spaarzaam in gerechten worden toegevoegd zijn de gezondheidsvoordelen ook beperkt. Ze zijn vooral lekker.

Asafoetida (of Duivelsdrek)

De vaderlandse naam voor asafoetida is duivelsdrek en dat voorspelt niet veel goeds. Asafoetida is de gedroogde hars die gewonnen wordt uit de dikke wortelstok en stengel van verschillende soorten kruiden uit de familie Ferula. Deze familie behoort tot de schermbloemigen (Umbelliferae) en de afzonderlijke soorten kunnen wel twee meter hoog worden. De hars wordt gewonnen uit de tot 15 centimeter dikke wortels en is grijswit van kleur wanneer het nog vers is, maar zal na uitdrogen donkerbruin zijn.

De belangrijkste leverancier van de specerij is Ferula asafoetida, die inheems in de woestijnen van Iran en de berggebieden van Afghanistan, maar inmiddels in India het meest verbouwd wordt. Zoals zijn Nederlandse en Duitse namen duivelsdrek en Teufelsdreck al suggereren heeft asafoetida een onaangename zwavelige geur die doet denken aan verrotte uien of knoflook. Wanneer het echter wordt meegekookt in gerechten zal het een smaaksensatie geven die lijkt op die van prei.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Ferula, is Latijns voor 'drager' in de betekenis van 'steel'. Het tweede deel, asafoetida, is een combinatiewoord. Asa is gepikt vanuit het Farsi, de moderne versie van een taal die in Iran wordt gesproken, en betekent 'hars'. Foetida is weer vanuit het Latijn afgeleid, waar foetidus zoiets betekent als 'stinkend'. We herkennen hierin nog het moderne Engelse woord fetid. Samen is het dus 'stinkende hars'.

Botanici herkennen ongeveer 170 verschillende soorten binnen de familie Ferula die ruwweg te vinden zijn vanaf Noord-Afrika, het Midden-Oosten tot Centraal Azië. Hoewel de ware asafoetida uit de Ferula asafoetida gewonnen wordt, zijn er in tijden van schaarste alternatieven beschikbaar: in India bijvoorbeeld wordt Ferula narthex ingezet om een iets mindere kwaliteit asafoetida te produceren.
Het wordt vaak gebruikt om de zoete, zoute, zure en pittige componenten in een gerecht met elkaar te harmoniseren. In vegetarische maaltijden ziet men asafoetida als een vegetarisch alternatief om een gerecht meer smaak te geven. Asafoetida wordt dus gebruikt als smaakversterker en smaakmaker in diverse Indiase gerechten, maar het heeft ook een plaats in de traditionele geneeskunst. Het wordt ingezet bij een veelvoud aan klachten. Het zou zelfs influenza kunnen bestrijden, maar ook iets minder ernstigs als winderigheid.

Asafoetida bereikte al in de tijd van de oude Grieken het Middellandse Zeegebied, maar het is in Europa een vrijwel vergeten specerij. Een verdwenen, maar zeker niet vergeten broertje van asafoetida was silphium. De oude Egyptenaren vonden silphium zo belangrijk dat ze zelfs een aparte glyph hadden ontwikkeld voor de plant. De plant groeide alleen in een beperkt kustgebied van wat nu Libië is. De Romeinen (en vraatzucht van vee) hebben de plant echter uitgeroeid, waardoor men nu in het duister tast welke plant silphium precies was geweest.

Szechuanpeper

Szechuanpeper wordt in het algemeen niet gezien een échte peper. Dat wil zeggen dat het botanisch gezien niet gerekend wordt tot de traditionele plantenfamilies die een scherpe smaak hebben en waarvan delen ingezet worden als scherpmakend ingrediënt. Die constatering betekent ook dat er een aantal families binnen de flora bestaan die wel gezien worden als pepers. Dat klopt. Ruwweg worden die families verdeeld in [1] de 'echte' pepers, het geslacht Piperita uit de peperfamilie (Piperaceae), [2] de chilipepers, het geslacht Capsicum uit de nachtschadefamilie (Solanaceae) en [3] de pimenten, het geslacht Pimenta uit de mirtefamilie (Myrtaceae).

Niet iedereen had het geluk dat hij in een gebied woonde waar één van die peperfamilies uitbundig groeiden, maar de mens heeft toch altijd een onbewuste neiging om zijn eten te kruiden. Dus is men ijverig op zoek gegaan naar alternatieven. Sichuanpeper is genoemd naar de Chinese provincie Sichuan en bestaat uit de gedroogde peul van de kleine vrucht van een aantal soorten van het plantengeslacht Zanthoxylum en dat blijkt dan in het merendeel van de gevallen te gaan om Zanthoxylum piperitum en in mindere mate om Zanthoxylum simulans en Zanthoxylum schinifolium. In geheel Azië wordt szechuanpeper geteeld en met veel plezier toegepast als specerij. Het wordt, behalve in China, ook in vele gerechten gebruikt in landen als Tibet, Bhutan, Nepal, Japan.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Zanthoxylum, is een combinatiewoord uit het Grieks, waar xanthos (ξανθός) 'geel' betekent en ksulon (ξύλον) 'hout'. Samen is dat dus 'geel hout'. Dat klopt, want de familie heeft diepgeel hout. Het tweede deel, piperitum, kan vertaald worden als 'peperachtig'.

Natuurlijk waren chilipepers in de oude Chinese keuken pas vanaf ongeveer 1500 nC beschikbaar omdat ze rond die tijd de Nieuwe Wereld verlieten. De Aziatische keukens waren dus voornamelijk aangewezen op de pepers uit het geslacht Piperita. Deze pepers waren echter behalve scherp ook vrij 'leeg' van smaak. Daarom vielen de szechuanpepers in vaak meer in de smaak want de familie, waartoe de szechuanpeper behoort, is gerelateerd aan de citrusfamilie. In eerste instantie smaakt de szechuanpeper een beetje als peper, maar de nasmaak doet denken aan citroenrasp en creëert het ook een wat vreemd tintelend en doof gevoel aan de lippen en het puntje van de tong. Dat is het gevolg van de aanwezigheid van een stof met de naam hydroxy-alpha-sanshool. Deze stof lijkt verschillende zenuwuiteinden, die normaal vrij gevoelloos zijn, tegelijkertijd te kunnen triggeren. Deze uiteinden zijn in normale omstandigheden gevoelig voor aanraken en kou. Wat er dus bij het eten van Sichuanpeper zal ontstaan is een algemeen neurologisch gevoel van verwarring. En dat is lekker.

Szechuanpeper is ook bekend doordat is opgenomen in het Chinese vijfkruidenpoeder, een product dat ook in Nederland in de handel is om oosterse gerechten te kruiden. Al heeft men dit bij de versie van Silvo gemakshalve maar vergeten en vervangen door witte peper.

Overigens bestaat er ook een Japanse versie van het vijfkruidenpoeder en dat is - baas boven baas- het zevenkruidenpoeder ofwel shichimi tōgarashi. Behalve de Japanse variant van szechuanpeper, sanshō, bestaat deze kruidenmix uit wisselende combinaties van gember, hennepzaad, geroosterde sinaasappelschil, sesamzaad en zeewier (nori).

Komijn

Komijn is het gedroogde zaad van een kruid met dezelfde naam (Cuminum cyminum), een lid van de grote familie der schermbloemigen (Umbelliferae), selderij, karwij, venkel en peterselie toe behoren. Het kruid is inheems in grote delen van Azië, ruwweg vanaf de oostelijke Mediterrane wereld tot aan India. Komijnzaden hebben acht ribbeltjes die dienen als kanalen voor olie. De geurige zaden - ieder zaadje zit verborgen in een kleine vrucht van slechts 5 mm lang - worden in vele nationale keukens gebruikt. Ook in Nederlands-Indië was het, onder de naam djinten, een veel in gerechten toegepaste specerij.

De komijnplant is een eenjarige en groeit tot een hoogte van 50 centimeter op. In de zomermaanden bloeit de komijnplant met witte of roze bloemetjes in bloemschermen.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Cuminum, is geleend uit het oude Grieks, waar kyminon (κύμινον), dat op zijn beurt al bekend was als ku-mi-no in het zogenaamde Lineair B, een soort proto-Grieks. Omdat komijn uit Azië afkomstig is, is het logisch dat we naar het Hebreeuws kijken voor een verwante term en die is er: kammon (כמן), wat op zijn beurt is afgeleid van kâmus ('verborgen'). Het verklaart het piepkleine zaadje. Het tweede deel, cyminum, is simpelweg de Griekse versie van de Latijnse vorm Cumninum.

Het aroma van komijnzaadjes is zeer herkenbaar, sterk aromatisch, nootachtig, warm en met een bittere smaak, die vrijwel verdwijnt bij roosteren of bij het meebraden. Komijn is iets minder sterk van smaak, minder scherp dan het het verwante karwijzaad. In ons land is komijn vooral bekend doordat het smaak geeft aan de bekende komijnekaas, ook wel Leidse kaas genoemd. De Friezen houden van nog pittiger smaken en zij hebben de nagelkaas met kruidnagelen.

Komijn is ook licht antibacterieel, een eigenschap die de oude Egyptenaren niet was ontgaan, want zij gebruikten een extract van komijn bij het mummificeren van hun overleden farao's. Archeologisch onderzoek in Egypte heeft aangetoond dat komijn al in de 16de eeuw vC werd gebruikt.

Van komijn is bekend dat het eetlustopwekkend is en de spijsvertering bevorderen kan. Sommigen geloven dat het consumeren van komijn kan helpen bij een heel scala aan gezondheidsproblemen, waaronder diarree en menstruatieproblemen. Ook werd gedacht dat het kon werken als een afrodisiacum, een middel om 'het sexueel functioneren te verbeteren'. De wetenschap heeft komijn onderzocht en men heeft geen enkel bewijs voor de werking bij gezondheidsproblemen kunnen vinden. Ook niet voor het gemis aan je gevoelens van passie. Maar het is wel lekker in je oosterse maaltijden. Dat maakt veel goed.

Kaffirlimoen | Kaffirblad

De Kaffirlimoen (Citrus hystrix) is een piepklein lid van de grote familie van citrusvruchten, waartoe ook de sinaasappel, citroen en mandarijn behoren. De kaffirlimoenboom is inheems in tropische delen van Azië. Het is een grote struik of kleine boom die vol zit met doornen. De kaffirlimoenboom kan tot 10 meter hoog worden. Zowel het onregelmatig gevormde fruit als de donkergroene bladeren worden in diverse Aziatische keukens gebruikt. Mensen met een Indische achtergrond zullen namen als djeroek limo (kaffirlimoen) en djeroek peroet (kaffirblad) heel bekend in de oren klinken. Ondertussen wordt in het moderne Indonesië gesproken van jeruk limo en jeruk purut.

Tegenwoordig heeft de term 'kaffir' ofwel 'kaffer' een negatieve klank en wordt vooral in Zuid-Afrika gebruikt om op een vervelende manier negers aan te duiden. Wij herkennen het woord nog in de uitdrukking 'uitkafferen'. De oorsprong van het woord is echter een stuk minder verontrustend. Het is afgeleid van het Arabische woord kafir, dat 'ongelovige' betekent. Nog verder in de geschiedenis heeft het slechts de betekenis gehad van 'anders' of 'geen Moslim' en er bestaat op het huidige Sri Lanka (Ceylon) een kleine ethnische gemeenschap die zich nog steeds met trots 'kaffirs' noemen.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Citrus, is terug te leiden tot het Griekse woord kitros (κίτρος), dat via wat omzwervingen afgeleid is van kedro (κίδρος) 'ceder' en dus waarschijnlijk de aromatische geur probeerde te verklaren. Het tweede deel, hystrix, is ook al afkomstig uit het oude Griekenland, waar hystrix (ὕστριξ) 'egel' betekende en verwijst naar de vele doornen van de struik.

De kaffirlimoen heeft een matte en enigszins knobbelige schil en een friszure, aromatische smaak. De schil van de kaffirlimoen wordt vaak gebruikt in Laotiaanse en Thaise currypasta. Het voegt een aromatische smaak aan het gerecht toe. Het zijn echter de bladeren die het meest in de diverse keukens gebruikt worden Zowel gedroogd, ingevroren als vers zijn ze toe te passen, precies zoals een laurierblad. Die bladeren zijn rijk aan het aromatische citronellal (tot 85%).

De bladeren worden veel gebruikt in vele Maleisische, Thaise, Laotiaanse en Cambodjaanse gerechten. Ook in de Vietnamese keuken worden de bladeren toegevoegd aan gerechten met kip. Ook in de Indonesische/Indische keuken wordt het kaffirlimoenblad met graagte toegepast in gerechten als soto ayam.

Het sap van de kaffirlimoen wordt in enkele Aziatische landen gebruikt als shampoo en gedacht wordt dat zo zuur is dat het luizen kan doden.

Voor de liefhebber van een exotische boom: in een kuip doet de kaffirlimoen het uitstekend ons land. Kaffirlimoenboompjes kunnen hier aangeschaft worden.

Mangopoeder (of Amchoor)

Amchoor of aamchur is een ingrediënt uit de Indiase keuken en is eigenlijk niet meer of minder dan mangopoeder. Het wordt gemaakt van gedroogde onrijpe groene mango's (Mangifera indica) en het eindproduct is een fruitige smakende smaakmaker. De geur is ook citrusachtig met ondertonen van honing en iets van rode wijn Het mangopoeder kan beige of ietwat bruining van kleur zijn. In de Indiase keuken wordt amchoor toegepast als een vervanger van citrusvruchten in gerechten als dahl's, curry's en andere wokgerechten.

De mangoboom is een altijd groene loofboom, die wel 40 meter hoog kan worden en wel honderd jaar oud. De mango behoort tot de familie van de Pruikeboomachtigen (Anacardiaceae). Cashewnoten en pistachenoten behoren ook tot deze familie. Er bestaan honderden variëteiten van mango’s.
Nu verwacht je dat in een rijke natuur als die van India alle ingrediënten wel voortdurend beschikbaar zullen zijn, maar niets in minder waar. Ook in dat land zullen de seizoenen zorgen voor een tijdelijk gebrek aan bepaalde voedingsmiddelen. Door mango's te drogen kunnen Indiërs ook buiten het seizoen nog van de voordelen van het fruit genieten.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Mangifera, is een combinatiewoord. Mangi is afgeleid van mangai, een woord uit het Tamil, de taal die in het zuiden van India nog steeds wordt gesproken. Via de Portugezen is het woord in ons werelddeel terechtgekomen. Die Portugezen snapten echter het Tamil niet helemaal omdat mangai een woord was dat het onrijpe mangofruit aanduidde. Het tweede deel, fero, is van Latijnse herkomst, waar effero zoiets betekent als 'produceren'. Samengevoegd is het dus 'producent van mango's'. Het tweede deel, indica, is ook Latijn en betekent 'uit India'.

Amchoor is dus in staat zurige ingrediënten, zoals citroen en tamarinde, te vervangen in allerlei gerechten. Dat is logisch omdat het grote hoeveelheden citroenzuur bevat doordat de vrucht in onrijpe toestand is geplukt. Bovendien wordt het naar citrus smakende poeder ook aan gerechten toegevoegd wanneer echt citrussap het geheel te vochtig zou maken. Net als papaya, ananas en kiwi, bevatten mango's speciale eiwitsplitsende enzymen met de naam Actinidaine die vlees lekker mals kunnen maken.

Laos (of Galangal)

Laos is de wortelstok (of rhizoom) van een aantal verschillende planten uit de gemberfamilie (Zingiberaceae), waarvan gedacht wordt dat de oorsprong in oerwouden van Indonesië moet liggen. In de tropische gebieden wordt laos in bijna alle kruidentuinen aangeplant. Men onderscheidt de volgende soorten [1] laos, grote galangal, Thaise gember (Alpinia galanga), [2] laos, kleine galangal (Alpinia officinarum), [3] kentjoer, sand ginger ofwel zandgember (Kaempferia galanga) en [4] Chinese gember of fingerroot ofwel vingerwortel (Boesenbergia rotunda). We beperken ons in deze aflevering tot de kleine galangal omdat deze in onze nationale keuken is opgenomen.
De wortelstok van laos is roodbruin van kleur en is van binnen lichtgeel of wit. De geur van verse laos doet een beetje denken aan citrus met een vleugje dennennaalden en dat komt omdat ze, net als die naalden, de essentiële olie pineen bevatten. Verse laos geeft een kruidige scherpe smaak aan het gerecht waarin het wordt verwerkt. Laos moet voor gebruik eerst ragfijn worden geschild. Daarna wordt de geschilde wortelstok in schijfjes gesneden die geheel of geraspt in gerechten worden verwerkt. Laos wordt vers, diepgevroren en in te vaak poedervorm aangeboden. Laospoeder heeft veel van zijn oorspronkelijke smaak verloren. Bij het drogen ontsnapt immers het vluchtige pineen en resteert een warme en bijna zoetige geur. Het is overigens ook de reden dat Chinezen hem aanbevelen bij kou. Het zou je qi verwarmen (als qi zou bestaan).

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Alpinia, eert de Italiaanse plantkundige Prospero Alpini (1533-1617), die de flora in Egypte intensief bestudeerd heeft en daarover een aantal standaardwerken heeft geschreven. Het tweede deel, officinarum, is al vaker verklaard: het betekent ‘werkplaats’ in de zin van ‘klaarmaken van medicijnen’ en is nog steeds te herkennen in het Engelse woord office.

Laos wordt het meest gebruikt in de Indische, Indonesische, Maleise en Thaise keukens. Omdat het familie is van de gember kan laos die gember vervangen in vrijwel ieder gerecht. Het geeft een iets frissere nuance aan het gerecht.

In Zuidoost-Aziatische landen was het natuurlijk al eeuwen bekend, maar laos heeft (net als gember) een ontstekingsremmend effect. Het rijkelijk toevoegen van deze specerij aan je oosterse gerechten zou volgens modern wetenschappelijk onderzoek kunnen helpen om het 'aanzetten' van bepaalde genen te remmen die te maken hebben met ontstekingen[1]. Dat effect is bijzonder belangrijk bij het tegengaan van chronische ontstekingen als gevolg van een immuunsysteem dat het eigen lichaam aanvalt. Te denken valt aan ziektebeelden als reuma, eczeem, artritis of de ziekte van Crohn.

[1] Grzanna et al: Ginger--an herbal medicinal product with broad anti-inflammatory actions in Jopurnal of Medical Food – 2005

Venkel

Venkel (Foeniculum vulgare) is inheems in de landen rondom de Middellandse Zee en de plant verspreidde zich gedurende de Middeleeuwen langzaam noordwaarts. Hij werd aangeplant in kloostertuinen omdat er aan de venkel medicinale kwaliteiten werden toegedacht. Venkel behoort tot de schermbloemigen (Apiaceae) en is een sterk naar anijs ruikende en smakende plant. Venkel kan gezien worden als een kruid (de bloemen, de takken en de bladeren), als een specerij (de zaden) en als een groente (de verdikking van de onderzijde van de steel). Het is dus een veelzijdige plant die wel tot 2.5 meter hoog kan reiken.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Foeniculum, is een verkleinwoord van het Latijnse fenum, dat 'hooi' betekent. Het tweede deel, vulgarum, heeft ook een Latijnse oorsprong en betekent 'gewoon'. Het woord 'venkel' is op zijn beurt afgeleid van diens Latijnse stam, fenum.
Venkel stond vroeger vooral bekend als eetlustremmer en er bestaan veel recepten voor dranken en papjes die er voor moesten zorgen dat te dikke mensen weer zicht kregen op een slanke lijn. Onderzoek bij biggetjes liet inderdaad zien dat venkel de eetlust liet afremmen[1]. Venkel lijkt eveneens een rol te spelen bij de spijsvertering en zou kunnen helpen bij darmproblemen als colitis, een darmontsteking. Probeer eens een kopje venkelthee om je maag tot rust te brengen na een overvloedige maaltijd.
Omdat venkel zich oorspronkelijk thuis voelde in het Middellandse Zeegebied, hoort het kruid ook thuis in enkele Mediterrane keukens. In tal van Franse soepen, waaronder de bekende bouillabaisse, is venkelgroen onontbeerlijk. De bloemschermen worden ingezet bij het inleggen van zoetzuur als augurken en komkommers. Venkelzaad wordt veel toegepast in Italiaanse worsten, maar ook in Indiase curry's komt de smaak van venkel goed tot zijn recht. Elders in Europa is venkel ook geliefd: Duitsers gebruiken het in brood en koek, Engelsen in hun soep en Spanjaarden in bakproducten. Omdat venkel niet van origine thuis hoort in de Chinese keuken ziet men het kruid daar als 'nieuw', al moet je dat wel vertalen met 'bijna 1000 jaar'.

Het is tevens een van de ingrediënten van de bekende sterrenmunt, een kruidenmelange, die geen thee mag heten, en die is samengesteld uit uit anijs, venkel, zoethout en pepermunt.

In de Middeleeuwen hing men takjes venkel aan de deur om zich zo te beschermen tegen het kwaad. Wat dat dan ook mocht betekenen.

[1] Schöne et al: Effects of essential oils from fennel (Foeniculi aetheroleum) and caraway (Carvi aetheroleum) in pigs in Journal of Animal Phisiology and Animal Nutrition – 2006

Foelie

Foelie is de gedroogde zaadmantel of zaadrok van de nootmuskaat (Myristica fragrans). Die zaadmantel is niet regelmatig gevormd, maar bestaat uit een soort netje rondom het eigenlijke zaad. Bij de oogst is de foelie karmozijnrood van kleur, maar na het drogen is de kleur oranje-achtig. De foelie uit Grenada is echter oranjegeel. Tijdens het drogen wordt de foelie met zout water besproeid. Een volledig stuk foelie is ongeveer drie centimeter lang en één millimeter dik. De geur en smaak zijn iets milder en verfijnder als de nootmuskaat.

De muskaatboom is inheems op de Banda-eilanden, een serie vulkanische eilanden die men tot de Molukken rekent. Tot in de 18de eeuw waren deze eilanden de enige bron van nootmuskaat en foelie, waardoor er regelmatig om het bezit van die eilanden gevochten werd. Zoals bekend was Nederland gedurende de 17de eeuw de koloniale macht die het gebied beheerste via de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC).

Tegenwoordig is de muskaatboom elders aangeplant. De boom wordt ook geteeld op Het Maleisische eiland Penang, op de Caraïbische eilanden Grenada en St. Vincent, en in de Zuid-Indische provincie Kerala.

Wat aanverwante soorten, zoals lange nootmuskaat (Myristica argenta) van Papua, de Molukse nootmuskaat (Myristica speciosa) en de Malabar nootmuskaat (Myristica malabarica) uit India, worden soms gebruikt als een wat goedkopere versie van nootmuskaat.
Het woord 'foelie' is afgeleid van het Latijnse folium, wat 'blad' of 'vlies' betekent. Het hedendaagse woord 'folie' heeft dezelfde oorsprong.

Foelie kan men toevoegen aan zowel zoete als hartige gerechten zoals vis, runderstoofpotten en bechamelsaus. Men kan foelie het best vlak voor het serveren van het gerecht toevoegen. De beste stoofvleesgerechten bevatten foelie in plaats van nootmuskaat, maar ook in soepen komt foelie het best tot zijn recht. Ook is foelie te gebruiken bij de bereiding van een omelet, in sauzen en in aardappelpuree. Zelfs de unieke smaak van cola is deels te danken aan foelie.

Minder bekend is dat uit de nootmuskaatnoot ook een nootmuskaatboter wordt gewonnen. Het is een roodbruine boterachtige substantie en smaakt naar – jawel – nootmuskaat. Ongeveer 75% van deze boter bestaat uit trimyristine, een verzadigd vet. Het kan worden toegepast als vervanger van cacaoboter, maar heeft ook toepassingen als industrieel smeermiddel.

Er bestaat geen wetenschappelijk bewijs dat foelie gezondheidsvoordelen heeft. Deze specerij kan echter wel de werking van bepaalde geneesmiddelen verstoren. Toch blijken er stofjes in te zitten die schade aan het DNA als gevolg van straling lijken te beperken[1]. Weliswaar in muizen, maar het is een begin.

[1] Checker et al: Immunomodulatory and radioprotective effects of lignans derived from fresh nutmeg mace (Myristica fragrans) in mammalian splenocytes in International Immonopharmacology – 2008

Wasabi

Ook in Japan kent men een eigen manier om gerechten wat pittiger te laten smaken. Omdat dat land zich eeuwenlang hermetisch had afgesloten voor de buitenwereld heeft men het voorrecht gehad om vele voor de westerse wereld onbekende gerechten en ingrediënten voor zichzelf te behouden. In Japan gebruikte men de wortel van de wasabi (Eutrema japonicum), ook wel Japanse mierikswortel of heel zelden en foutief bergstokroos genoemd, om gerechten pittiger te maken.

In zijn thuisland Japan groeit de wasabi in het wild in rivierbeddingen in de bergen, maar ook in enkele omringende landen, zoals Zuid-Korea zijn diverse wasabisoorten te vinden.
Wasabi behoort tot de grote familie van de kolen (Brassicaceae), waarin alle koolsoorten, mierikswortels en mosterdsoorten hun plekje hebben gevonden. Van wasabi wordt alleen de wortel gebruikt en die heeft een echt heel scherpe, maar een wat teleurstellende lege smaak en geen echte smaaksensatie heeft. Daarmee wordt bedoeld dat hij wel scherp is, maar dat die scherpte veel te snel weer is verdwenen. Zijn scherpte lijkt daardoor veel meer op die van mosterd dan op die van chilipepers. Dat is helemaal niet zo vreemd omdat wasabi en mosterd immers tot dezelfde familie behoren. Bovendien maken ze gebruik van dezelfde chemische stof om die scherpte te bereiken: een etherische olie met de naam isothiocyanaat. De scherpe smaak van de wasabi is het gevolg van een mix van 6-methylthiohexyl isothiocyanaat, 7-methylthioheptyl isothiocyanaat en 8-methylthiooctyl isothiocyanaat. Deze vluchtige etherische oliën proberen via je neusgaten te ontsnappen en dat geeft die vreemde en soms pijnlijke gewaarwording van sinussen die plotseling opengaan.

Het grote verschil is dus dat je de capsaïcine van chilipepers voornamelijk proeft, terwijl je de isothiocyanaten van wasabi voornamelijk in de neus voelt. Deze vorm van pittigheid kan zelfs leiden tot zweten en tijdelijke verwarring.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Eutrema, is een combinatiewoord uit het Grieks, waarbij eu (εὖ) 'goed' en trêma (τρῆμα) 'gat' betekent. Het verklaart het incomplete tussenschot van de vruchtbeginsels. Het tweede deel, Japonica, is Latijns en betekent uiteraard '(uit) Japan'.

Wasabi 'doet' het uitstekend als smaakversterker bij sashimi (rauwe vis) en sushi (rijstgerechtje), maar ook een wasabimayonaise (meng naar smaak wasabi door mayonaise) smaakt perfect bij tonijn.

Wasabi heeft enkele gezondheidsvoordelen, maar die zijn hetzelfde als die van mosterd. Ze behoren immers tot dezelfde familie. Ze zouden kunnen zorgen voor het in toom houden van bepaalde bacteria in je maag die een maagzweer of zelfs maagkanker zouden kunnen veroorzaken.

Pure wasabi is hier behoorlijk prijzig en daarom maakt men vaak gebruik van een teleurstellende mix van mierikswortel, mosterd, groene kleurstof en andere ingrediënten.

Peruviaanse peper (of Roze peper)

Met een naam als Peruviaanse peper (Schinus molle) lijkt het voor de hand te liggen dat deze plant familie is van de chilipepers (Capsicum spp) want Peru is immers onderdeel van het grote oorspronkelijke verspreidingsgebied van chilipepers. Toch is dat niet het geval. De Peruviaanse peper is een altijd groene boom, die tot een hoogte van 15 meter kan reiken. Hij voelt zich thuis in noordelijke streken van Zuid-Amerika en dan speciaal in de woestijnachtige hooggelegen delen van het Andesgebergte, de altiplano.

De helder rozerode bessen wordt op markten vaak aangeboden onder de naam roze peperkorrels, maar de Peruviaanse peper is ook al geen relatie van de zwarte peper (Piper nigrum). Wel is hij nauw verwant aan de Braziliaanse peper (Schinus terebinthifolius). De bessen van beide soorten worden gemakshalve roze peper genoemd.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Schinus, is afkomstig van het Griekse schinos (σχῖνος) en dat was het woord waarmee de Grieken de hars van de mastiekboom aanduidden. Vermoedelijk is dat woord weer afgeleid van schia (σχῖά) 'schaduw'. De roze peper behoort tot dezelfde familie. Van het tweede deel, molle, wordt gedacht dat het afgeleid is van het Azteekse woord molli, dat 'saus' of 'brouwsel' betekent. Zonder roze peper geen pittige saus, moeten de Azteken gedacht hebben.

Door diezelfde Azteken werd roze peper gebruikt voor de behandeling van ontstoken wonden. Het blijkt nog waar te zijn ook[1]. Bovendien lijkt roze peper een positief effect te hebben op depressieve gevoelens[2].

Deze plant heeft wel degelijk behoorlijk economisch nut en dat betekent natuurlijk dat hij wereldwijd is aangeplant als boom voor de sier of voor de productie van de roze pepers. De belangrijkste producten zijn tegenwoordig het tot Frankrijk behorende eiland Réunion (in de Indische Oceaan), Turkije en wat andere landen rondom de Middellandse Zee.

Het woeste klimaat op de altiplano zorgde er wel voor dat de Peruviaanse peper in toom werd gehouden, maar eenmaal losgelaten in de wijde wereld kon hij zich ongebreideld voortplanten. Ondertussen is hij al op veel plaatsen een lastpost geworden en wordt de boom actief bestreden.

In Nederland worden de gedroogde roze peperkorrels worden vaak gemixt met zwarte, witte en groene peperkorrels, en verkocht als vierseizoenenpeper.

[1] Martins et al: Antioxidant, antimicrobial and toxicological properties of Schinus molle L. essential oils in Journal of Ethnopharmacology – 2014
[2] Machado et al: Antidepressant-like effect of the extract from leaves of Schinus molle L. in mice: evidence for the involvement of the monoaminergic system in Progress in Neuro-psychopharmacology and Biological Psychiatry – 2007

Chilipeper

Oorspronkelijk zijn de warmere gebieden van het Amerikaanse continent het natuurlijke leefgebied van alle soorten chilipepers (het geslacht Capsicum). Dat gegeven lijkt op het eerste gezicht vreemd omdat die chilipepers tegenwoordig over de hele wereld verspreid groeien en ook wereldwijd in ontelbare gerechten verwerkt worden. Je zou dus denken dat deze plant in het verre verleden ook in andere werelddelen moet hebben gegroeid. Niets is echter minder waar, zo zult u hier later kunnen lezen.

Er bestaan circa 30 verschillende chilipepersoorten, maar de meest gangbare, die we in de winkel kunnen aantreffen, is de redelijk scherpe Capsicum annuum. Dit is een getemde versie van een wilde voorouder waarvan men denkt dat die ergens in het onherbergzame grensgebied van Brazilië en Columbia geleefd moet hebben. Botanisch gezien zijn de kleurige eetbare pepers geen vruchten, maar bessen.
Van eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Capsicum, is van Latijnse herkomst. Het woord Capsa wordt vertaald als 'doos' of 'houder' en stamt af van het Latijnse werkwoord Capere dat 'vastpakken' of 'vasthouden' betekent. Zelfs het moderne Engelse werkwoord to keep ('houden') kan via het Oud-Engelse cepan teruggrijpen naar die Latijnse vorm. Het tweede deel, annuum, is eenvoudig te verklaren want het Latijnse annus betekent 'jaar'. Het is dus een eenjarige plant, maar het vreemde is dat de plant niet in alle gevallen een eenjarige plant is want, als er 's winters geen nachtvorst optreedt kan de plant overleven en uitgroeien tot een grote overblijvende struik.

Vroeger, toen de artsen nog hun toevlucht moesten nemen tot het plantenrijk om kwalen te bestrijden, werd de exotische chilipeper enthousiast toegepast. Het meeste succes viel, volgens de geschriften, te behalen bij acute difterie en roodvonk. Die laatste ziekte werd veroorzaakt door een bacteriële infectie. In de middeleeuwen was dit een belangrijke doodsoorzaak, maar kan nu gelukkig bestreden worden met een antibioticum. Of chilipeper echt een positief effect heeft gehad op deze ziektebeelden is natuurlijk hoogst twijfelachtig.

De chilipepertjes hebben een ongewoon hoog gehalte aan vitamine C, zelfs hoger dan een vergelijkbaar gewicht aan citroen. Daardoor zijn ze behoorlijk gezond, al zul je er vaak maar een kleine hoeveelheid van gebruiken in je gerechten. Want chilipepers bevatten, naast alle gezonde inhoudsstoffen, ook variërende hoeveelheden van een stof met de naam capsaïcine. Dat is een alkaloïde, die de receptoren op de tong stimuleert, die gevoelig zijn voor hitte en pijn. Dat geeft dus het scherpe branderige gevoel in je mond. Als je veel van scherp eten houdt, dan went je lichaam langzaam aan die capsaïcine en heb je steeds minder last van die scherpte.

Toch is niet iedere chilipeper hetzelfde. Iedere variëteit bevat een verschillende hoeveelheid capsaïcine. Om te kunnen bekijken hoe scherp een variëteit is heeft men de Scovilleschaal verzonnen, een graadmeter voor de scherpte. Op deze schaal hebben de milde broertjes, zoals de tomaat en paprika, de waarde van nul, zit de Cayennepeper soms al op 50,000, terwijl de wereldrecordhouder, de Carolina Reaper, tot voorbij de twee miljoen reikt op die schaal. Scherp spul, zeg!

Voor het bepalen van de scherpte van de meeste chilipepers bestaan een tweetal eenvoudige vuistregels: hoe kleiner de chilipeper, hoe scherper hij zal zijn én de scherpte wordt milder als hij van groen (onrijp) naar rood (rijp) verkleurt.

Chilipeper: Kruid of Specerij?

De vraag of chilipeper een kruid of een specerij is hangt natuurlijk af van de definitie van kruid en specerij. Dus: wat is een kruid en wat is een specerij?

Met kruiden worden gewoonlijk de bladeren en stengels van groene planten bedoeld. Deze planten zijn veelal inheemse soorten. Specerijen omvatten vaak gedroogde plantendelen: bloemknoppen, wortels, peulen, zaden en andere plantendelen. Deze planten zijn veelal uitheemse, tropische soorten.
Dit lijkt al een duidelijke en werkbare verdeling, maar zo eenvoudig is het niet. Wat te denken van inheemse gedroogde kruiden of groenten als gedroogde knoflook, gedroogde uien of mosterdzaad. Een uitheemse soort als citroengras is op het eerste gezicht een kruid, maar wordt meestal gezien als specerij. De jeneverbes is wel degelijk inheems, groeit niet aan een groene plant en  maar wordt wel als specerij gezien.

Handiger lijkt mij de verdeling van inheemse en uitheemse soorten. Komt een smaakmaker uit een ver land dan noemen we het een specerij en als we het in ons land in het wild kunnen aantreffen dan noemen we het een kruid.
Een chilipeper is een uitheemse plant die zijn oorsprong vindt in Midden- en Zuid-Amerika. De paprika is een gemuteerde chilipeper, die onderweg zijn pittigheid heeft verloren. De chilipeper is ook een broertje van de tomaat. Botanisch gezien zijn zowel de chilipeper, de paprika en de tomaat bessen.

De conclusie moet dus zijn dat de chilipeper geen kruid is en ook geen specerij, maar een vrucht. Hij hoort dus naast de sinaasappels en bananen te liggen bij je plaatselijke Albert Heijn. Veel meer informatie over chilipepers is hier te vinden.

Epazote

Epazote (Chenopodium ambrosioides) ofwel welriekende ganzenvoet is een keukenkruid dat is inheems in grote delen van Midden-Amerika en het maakt deze soort niet uit waar hij groeit als er ter plaatse maar een gematigd of subtropisch klimaat heerst. De bladeren van de epazote worden mede door de sterke smaak toegepast als een bladgroente (zoals wij spinazie klaarmaken), als kruid om flauwe bonenschotels en soepen wat op te peppen, en als gezonde kruidenthee.

Epazote is een eenjarige of soms, wanneer de omstandigheden precies goed zijn, een meerjarige plant. Hij kan tot 1.20 meter hoog opgroeien en bloeit met onopvallende kleine groene bloemen.
De smaak van de bladeren van de epazote laat zich wat lastig beschrijven, maar men heeft het vaak over een rokerige citrussmaak. Vooral de oudere bladeren hebben een geur die wat weg heeft van de wat medicinale geur van creosoot of terpentijn. Ook doet het denken aan anijs, venkel of zelf dragon, maar dan een stuk sterker. Vandaar dat men vooral de jonge bladeren gebruikt. Door de indringende smaak hou je er van of haat je dit keukenkruid.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Chenopodium, is een combinatiewoord uit het Grieks: chen (χήν) is ‘gans’ en pous (πούς) is ‘voet’. Samen is dat dus ganzenvoet. Het tweede deel, ambrosioides, is ook al Grieks en betekent ‘zoals ambrosia’. Ambrosia was het voedsel van de Griekse goden, maar dat woord staat zelf in verband met het oudere Grieks: a is ‘niet’ en brotos (μρότος) is ‘dood’. Samen is dat dus ‘niet dood’ ofwel ‘onsterfelijk’.

Men dicht de epazote ook medische effecten toe. Hij zou flatulentie tegengaan. In normaal Nederlands: het helpt tegen scheten. Dat is een zeer nuttig effect omdat het immers veelvuldig wordt toegevoegd aan bonenschotels. Omdat het kruid ook als antiwormenmiddel kan worden ingezet, zouden zwangere of zogende vrouwen enige voorzichtigheid moeten betrachten[1].

Epazote kan zich zeker een plekje in onze keuken verwerven, want de plant komt tegenwoordig ook in het wild voor in en je mag deze exoot dus gewoon plukken. Hou je er niet van om in de natuur onbekende planten te plukken dan heeft Westland Peppers het werk al voor je gedaan. Zij telen nu op kleine schaal epazote.

In ons land is de stinkende ganzenvoet (Chenopodium vulvria), een broertje van de epazote, inheems. Een andere broertje, quinoa (Chenopodium quinoa), is al duizenden jaren in gebruik als voedselgewas in de Andes. In Nederland wordt quinoa de laatste tijd gezien als het zoveelste superfood met als gevolg dat het in Peru bijkans onbetaalbaar is geworden.

[1] Conway et al: Plants used as abortifacients and emmenagogues by Spanish New Mexicans in Journal of Ethnopharmacology - 1979

Jeneverbes

De jeneverbes (Juniperus communis) behoort tot de Cypresfamilie en is een altijdgroene heester tot kleine boom met een hoogte van maximaal 6 meter. Het is een wat eigenwijze boom, die in struwelen uit kan groeien tot zuilvormige en op cypressen lijkende bomen, maar als hij de ruimte krijgt zal hij laag blijven met wijduitstaande, half-liggende zijtakken. Hoewel hij een groot verspreidingsgebied heeft, komt hij in Nederland nog maar sporadisch voor. In de provincies Drenthe, Overijssel en Gelderland kun je 'm nog het vaakst aantreffen, maar in de duinen van de Waddeneilanden voelt hij zich eigenlijk ook goed thuis.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Juniperus, levert de taalkundigen behoorlijke problemen op. Zoals zovaak lost men het probleem op door het geen probleem te noemen: Juniperus zou simpelweg afstammen van het woord dat de Romeinen voor de jeneverbes gebruikten: iuniperus. Maar zo eenvoudig is dat natuurlijk niet. Uiteindelijk stamt het woord vermoedelijk af van een Keltisch woord, jenoperus dat zoiets betekende als ‘ruw’ en dat is een goede omschrijving van de jeneverbes en zijn familieleden. Het tweede deel, communis, is Latijns en betekent 'gewoon' en is in het Engels nog herkenbaar als common.
De bekende blauwe jeneverbes is eigenlijk een schijnvrucht. Pas een jaar na de bestuiving vindt de bevruchting plaats, vervolgens neemt de ontwikkeling van de eerst groene kegelbes ook een jaar in beslag en pas in het derde jaar begint de blauwverkleuring. Technisch is de jeneverbes een inheemse specerij. De bessen bevatten geurige, scherp smakende stofjes en worden al van oudsher gebruikt om spijzen (voornamelijk wildgerechten) te kruiden en voor het op smaak brengen van zuurkool, jenevers en natuurlijk van de Beerenburg.

Jeneverbessen (of zouden het dan misschien jeneverbesbessen zijn?) worden al eeuwenlang met veel succes toegepast om allerlei kwalen te bestrijden. De Oude Grieken gebruikten het om velerlei epidemieën tegen te gaan en in de tijd van het Romeinse Rijk werd jeneverbes als een soort wierook gebruikt tijdens begrafenissen. Omdat medicatie tegen schimmelinfecties zo langzamerhand hun effectiviteit verliezen wordt met interesse naar de jeneverbes gekeken als mogelijk alternatief[1]. Diezelfde positieve effecten kunnen bij wat grotere hoeveelheden op een andere manier worden toegepast: Indianen gebruikten de jeneverbes als een natuurlijk voorbehoedsmiddel.

Recent wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat jeneverbessen ingezet zouden kunnen worden bij de behandeling van insuline-afhankelijke diabetes. De in jeneverbes zittende stofjes kunnen kennelijk de insulineproductie weer aan de gang krijgen en bovendien de suikerniveaus in het bloed stabiliseren[2].

[1] Cavaleiro et al: Antifungal activity of Juniperus essential oils against dermatophyte, Aspergillus and Candida strains in Journal of Applied Microbiology - 2006 
[2] Orhan et al: A bioactivity guided study on the antidiabetic activity of Juniperus oxycedrus subsp. oxycedrus L. leaves in Journal of Ethnopharmacology - 2012

Gember

Gember (of djahé) is de wortel of wortelknol van de gemberplant (Zingiber officinale) en heeft een aantal minstens zo beroemde familieleden, zoals geelwortel (kurkuma of kunjit), kardemom (of kapulaga) en galangal (of laos). Gember was ooit inheems in zuidelijk China, maar diens faam als specerij zorgde ervoor dat het product zich al snel verspreidde. Eerst naar de eilanden van Nederlands Indië, die niet voor niets de Spice Islands werden genoemd, en later naar West-Afrika en het Caribisch gebied. Via de bekende zijderoute werd gember al in de eerste eeuw na Christus naar Europa vervoerd. Tegenwoordig is India de grootste producent van gember.
Gember is een pittige en geurige specerij. Jonge wortelknollen zijn sappig en vlezig met een nog erg milde smaak. In China worden die jonge wortelstokken in azijn of rijstwijn ingelegd of gewoon als groente meegekookt in gerechten. Gemberthee is ook een veel gebruikte manier om gember te consumeren. In vele Zuidoost-Aziatische keukens is gember een onmisbaar ingrediënt. Omdat Nederland in de zeventiende eeuw een koloniale grootmacht was is gember ook doorgedrongen in de keukenkasten van menig huishouden. Gember is natuurlijk ook een onmisbaar ingrediënt voor het 'oer-Hollandse' speculaas.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Zingiber, is allereerst afkomstig uit het Grieks: zingiberis (ζιγγ?βερις). Die versie is een vrij nauwkeurige transcriptie van hetzelfde woord in diverse Indiase talen, bijvoorbeeld het Pali (singivera) of het Sanskriet (shringavera). Die zijn op hun beurt weer afgeleid uit inji, het nog veel oudere Dravidische woord voor gember. Het tweede deel, officinale, is van Latijnse oorsprong en betekent zoiets als 'plek om zaken te doen'.

De typische geur van gember wordt veroorzaakt door een aantal etherische oliën, waaronder zingerone, shogaols en gingerols. Dat verklaart ook direct waarom gember na het bakken veel van de smaak heeft afgegeven aan de andere ingrediënten. Ook vlees wordt malser door het gebruik van gember, omdat verse gember een eiwitsplitsend enzym bevat.
Van gember wordt gemeld dat het misselijkheid tijdens de zwangerschap zou kunnen verminderen en wat blijkt uit wetenschappelijk onderzoek? Het lijkt nog redelijk te werken ook[1]. Ook maag- en darmproblemen lijken te verminderen wanneer men voldoende gember in gerechten weet op te nemen[2]. Sommigen zeggen dat gember ook werkzaam zou zijn bij (het voorkomen van) kanker, maar studies bevestigen die meldingen niet. Wel kan gember een negatieve invloed hebben op de werking van sommige bloedverdunners.

[1] Viljoen et al: A systematic review and meta-analysis of the effect and safety of ginger in the treatment of pregnancy-associated nausea and vomiting in Nutrition Journal – 2014
[2] Haniadka et al: A review of the gastroprotective effects of ginger (Zingiber officinale Roscoe) in Food & Function – 2013

Piment

Die Columbus had het er maar moeilijk mee: hij werd door zijn opdrachtgevers in westelijke richting naar de Oost gestuurd om een kortere route naar de productielocaties van zwarte peper te vinden. Hij vond niet de Oost, maar de West en daarmee een voor hem onbekend continent.

Al eerder schreef ik hier dat hij als alternatief voor die afwezige zwarte peper noodgedwongen chilipepers terugbracht naar Spanje. Minder bekend is dat ook piment tot de lading behoorde van de schepen van de tweede expeditie van Columbus naar de Nieuwe Wereld in 1493. Piment is de gedroogde en daarna vermalen fruit (of besjes) van die pimentboom (Pimenta dioica) en is een onmisbaar pittig ingrediënt van veel pittige Caraïbische gerechten, waaronder de bekende Jamaicaanse Jerk Spice Marinade. Zie hier voor een recept.
[Foto: www.tradeswindfruit.com)

Om het nog ingewikkelder te maken wordt piment of allspice soms ook wel Jamaicaanse peper of Engelse peper genoemd. De naam allspice werd ooit in 1621 verzonnen door de Engelsen omdat ze meenden dat het de smaak combineerde van kaneel, nootmuskaat en kruidnagel. Ondanks die prachtige combinatie van smaken is allspice niet in de Aziatische keukens opgenomen en waarom zouden ze ook. Ondertussen wordt de boom ook veelvuldig aangeplant in andere delen van de wereld, een bewijs van de economische waarde van deze soort. Toch wordt deze piment overal als inferieur beschouwd, want de Caraïbische versie bezit meer etherische oliën.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Pimenta, is afkomstig uit het Spaans. Pimiento betekent '(chili)peper'. Dat is weer herleid van pimienta '(zwarte) peper'. Beide woorden zijn afgeleid van het Latijnse pigmentum ('pigment') omdat het een kleur aan voeding kon geven. Het tweede deel, dioica, is een combinatiewoord uit het Grieks. Dyo (δύο) betekent 'twee' en oikos (ὀῖκος) betekent 'huis'. Het verklaart het feit dat mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten groeien.

Deze boom groeit en bloeit in de bovenwindse eilanden in het Caraïbisch gebied, Mexico en andere landen in Centraal Amerika. Hij kan tot 15 meter hoog worden en heeft donkergroene, glimmende bladeren en in de zomer kleine witte bloemen. Na een jaar of 6, 7 geeft de boom bessen. De groene bessen worden onrijp geplukt (ze verliezen hun aroma tijdens het rijpingsproces) en worden gedroogd in de zon tot ze een roodbruine kleur hebben.

Is piment scherp? Als de Scoville schaal op piment wordt losgelaten dan zou de score tussen 100 en 500 SHU's bedragen en da's beslist niet superscherp te noemen.

Modern wetenschappelijk onderzoek lijkt aan te tonen dat stofjes in piment een bloedverlagend effect hebben[1]. In ratten.

[1] Suaréz et al: Cardiovascular effects of ethanolic and aqueous extracts of Pimenta dioica in Sprague-Dawley rats in Journal of Ethnopharmacology - 1997

Mexicaanse bladpeper (of Hoja Santa)

Toen Columbus in 1492 door het Spaanse koningspaar Isabella van Castilië en Ferdinand van Aragon op reis werd gestuurd om Indië via de westelijke route te bereiken lag het Amerikaanse continent onverwacht in de weg. Zwarte peper (piper nigra) was één van de redenen dat Columbus op pad was gestuurd. Hij vond geen zwarte peper, maar wel chilipeper (Capsicum annuum) dat door hem voldoende pittig werd geacht om als alternatief aan de troon aan te bieden.

Chilipeper behoort zelfs niet eens tot het geslacht Piper, maar wat Columbus niet wist was dat op dat uitgestrekte Amerikaanse continent wel degelijk familieleden van de zwarte peper groeiden. De Mexicaanse bladpeper (Piper auritum) is plaatselijk bekend als hoja santa ('heilig blad'). Het is een aromatisch kruid dat wordt aangetroffen vanaf het noorden van Zuid-Amerika tot Mexico. De Mexicaanse peper groeit in tropische gebieden uit tot een kleine boom en haalt dan een meter of zes hoogte. De bladeren kunnen wel een doorsnede hebben van 50 centimeter. De boom is een snelle groeier en leeft relatief kort. De bloemen zijn klein evenals de vruchten.
[Foto: www.austinchronicle.com]
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Piper, is via het Grieks en het Persisch terug te voeren op een oeroud woord uit het Sanskriet: pippali betekende ‘lange peper’. Het tweede deel, auritum, is afkomstig uit het Latijn, waar auris 'oor' betekent. Het verklaart de vorm van het blad. In zijn Spaanstalige thuislanden wordt de Mexicaanse bladpeper vaak hoja santa ('heilig blad') of yerba santa ('heilig kruid') genoemd.

Ooit geloofden mensen dat Mexicaanse peper behoorlijk positieve effecten op de gezondheid moest hebben. Het werd gebruikt als zweetopwekkend en vochtafdrijvend kruid. Ook dacht men dat het werkzaam was tegen jicht, angina en hoofdpijn. Zelfs geslachtsziekten zouden als sneeuw voor de zon verdwijnen bij voldoende inname.

De geur laat zich lastig omschrijven, maar als de bladeren of jonge stengels worden gekneusd, komt er een geur vrij die doet denken naar een combinatie van zwarte peper, anijs en nootmuskaat. Het kruid wordt veel gebruikt in de Mexicaanse keuken en wordt gezien als een essentieel ingrediënt voor de beroemde mole verde of salsa verde ('groene saus'). De basis van de mole verde bestaat uit gepureerde tomatillo's, chilipepers en op smaak gebracht met koriander en zwarte peper. Als je de koriander en zwarte peper vervangt door de Mexicaanse bladpeper, zit je heel dicht bij het oorspronkelijke recept. Een recept voor mole verde is hier te vinden.

Gedroogd verliest het kruid veel van zijn aroma, waardoor het buiten Mexico bijna niet te krijgen is. Maar het is een zeer decoratieve plant en ook in Nederland blijkt hij goed te kunnen gedijen. Opkweken uit zaad is echter niet gemakkelijk en daarom kun je sinpelweg hier je Mexicaanse bladpeper bestellen.

Vanille

Vanille (Vanilla planifolia) is een smaakstof, die gewonnen wordt uit het fruit van een aantal orchideeënsoorten die allemaal behoren tot het geslacht Vanille. Hoewel veel mensen claimen dat het een boon is, is het botanisch gezien toch echt een bes. Vanille is een plant van vochtige tropische en subtropische gebieden en de oorsprong van de plant ligt ergens in zuidoost Mexico en Guatemala.

Net zoals het geval was bij de chilipeper hebben de eerste Spaanse veroveraars, onder leiding van de conquistador Hernán Cortéz, eerst zaden overgebracht naar Spanje en later naar hun andere koloniën. Vandaar heeft de productie van vanille zich verspreid. Tegenwoordig zijn de belangrijkste exportlanden Madagaskar en Réunion (ooit Ile de Bourbon genoemd). Verder wordt vanille beperkt in oostelijk Afrika geteeld, maar ook Indonesië is ondertussen een belangrijk exportland.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Vanilla, is afgeleid van de Spaanse naam voor de specerij, vainilla. Dat is een verkleinwoord van vaina, dat zowel 'vagina', 'schede' als 'peul' kan betekenen. De naam verklaart dus de vorm. Het tweede deel, planifolia, is een combinatiewoord uit het Latijn: planum is 'vlak' en folium is 'blad'.'Het beschrijft de vorm van het blad.

Verse vanille bevat vanillin glucoside, een geurloze stof. Pas na het oogsten en een ingewikkeld proces van fermentatie ontstaat het aromatische vanilline. Na saffraan is vanille de meest prijzige smaakmaker en dat is dan ook direct de reden dat er vaak synthetische vanille wordt gebruikt om in gerechten en dranken, zoals Coca Cola, te verwerken. Die synthetische versie wordt geproduceerd uit lignine, een complexe polymeer uit hout.

Vanille wordt voornamelijk toegepast in baksels als cake, taarten en nagerechten. De overlangs opengespleten 'vanillestokjes' laat men in water, melk of room 20 tot 30 minuten meekoken.

Toen vanille net in Europawas verschenen werd uiteraard ook direct gedacht dat het wel geneeskrachtige effecten moest hebben. Men produceerde medicijnen met vanille die moesten werken als stimulant voor de zenuwen en het werd beschouwd als een afrodisiacum. Modern wetenschappelijk onderzoek lijkt aan te tonen dat de inname van vanille de gezondheid kan bevorderen doordat het bacteriën in toom weet te houden, waardoor infecties minder snel plaatsvinden[1]. Maar ja, wie denkt aan dat soort zaken als je heerlijke gerechten eet met vanille.
Wat iedereen een beetje lijkt te zijn vergeten is dat de vanille een prachtige plant is met tere geelgroene bloemen die maar een dag in leven blijven. De bloemen worden bevrucht door een bij die niet voorkomt buiten Centraal Amerika. Dat betekent dat men elders iedere bloem afzonderlijk handmatig moet bevruchten voordat de kostbare vanillepeul kan ontstaan.

[1] Choo et al: Inhibition of bacterial quorum sensing by vanilla extract in Letters in Applied Microbiology – 2006

Koop de allerbeste vanille hier en geef tegelijkertijd de bevolking van Madagaskar een beter leven.

Bijvoet

Bijna elk stuk droge en voedselrijke grond dat langer dan een jaar of twee braak ligt krijgt de bijvoet (Artemisia vulgaris) als hoofdbestanddeel van de vegetatie. In de duistere Middeleeuwen meende men dat Johannes de Doper een krans van bijvoet om zijn middel moest hebben gedragen en daarom werd de plant ook wel Sint Janswortel genoemd. Die naam is echter al langere tijd in onbruik omdat er verwarring kon ontstaan met het Sint Janskruid (Hypericum perforatum).

Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Artemisia, heeft zijn naam te danken aan de Griekse godin Artemis, de godin van de jacht en beschermer van het bos. Ook stond zij bekend als beschermster van geboorten en kinderen. Het tweede deel, vulgaris, komt uit het Latijn en betekent ‘gewoon’.
[Foto: www.wikiherb.info]
De bijvoet bevat het giftige thujone, cineool (een vorm van eucalyptusolie) en een alkaloïde met de naam vulgarine.

De bladeren van de jonge bijvoet zijn eetbaar en kunnen in een stoofpotje of zelfs als salade worden gegeten. In de Europese keukens wordt bijvoet slechts zelden als keukenkruid toegepast. In Duitsland bestaat een recept voor gebraden gans, een traditioneel kerstgerecht (Weih­nachts­gans). Bijvoet wordt daarbij gebruikt om de vulling van appel en kastanjes wat extra pit te geven.

In de traditionele geneeskunst werd de bijvoet voor een heel scala aan toepassingen gebruikt. Zo zou het antibacterieel, ontstekingsremmend, ontsmettend, wormafdrijvend, ‘windenverdrijvend’, vochtafdrijvend, zweetopwekkend en eetlustopwekkend zijn. Een thee kan worden gebruikt als insecticide. De wortel van de bijvoet werd in vroeger tijden tegen de muur aangespijkerd om de bliksem, de duivel of andere kwade geesten te verdrijven.

Over de oorsprong van de naam bijvoet gaat het verhaal dat iemand die een stuk van de plant in zijn schoenen deed veel minder snel vermoeid raakte doordat men minder last had van pijnlijke voeten. Ook werd bijvoet ooit gebruikt als tabak in tijden van tegenspoed. Zelfs bier werd nog wel eens gekruid met het kruid als bittere smaakmaker van bier en daarmee was het dus een voorloper van hop. Een broertje van de bijvoet, de alsem (Artemisia absinthium), geeft de alcoholische drank absint zijn karakteristieke bittere smaak. Weer een andere broertje, de zomeralsem (Artemisia annua), wordt zelfs in Nederland verbouwd omdat de werkzame stof in de zomeralsem, de artemisinine, ingezet kan worden als geneesmiddel tegen malaria.