Kervel (Anthriscus cerefolium) behoort tot de familie van de schermbloemigen en is daarmee familie van de peterselie. De plant kan tot 70 centimeter hoog worden. De blaadjes zijn lichtgroen van kleur, geveerd en zijn diep ingesneden. In het tweede jaar komen de kleine, witte bloemetjes tot bloei. De stengels van de kervelplant zijn hol, terwijl de dunne wortels wit van kleur zijn.
De geur van de kervel is anijsachtig, zoet en aromatisch. In de smaak is zelfs een tintje peper aanwezig.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Anthriscus, is afgeleid van anthriskos (ἀνθρίσκος), de Griekse naam voor de plant en op dat punt raken de taalkundigen het spoor bijster. Het is een combinatiewoord uit het Grieks: anthos is 'bloem' en praktes is 'heg', een verwijzing naar de favoriete groeiplaats van het geslacht. Het tweede deel, cerefolium, is een combinatiewoord uit het Latijn. Het betekent 'Blad van Ceres'. Ceres was een Romeinse godin van de akkerbouw. Ceres is een woord dat verwant is aan creare ('creëren') en crescere ('groeien').
Kervel komt van oorsprong uit Zuidoost-Europa en Azië, maar wordt al sinds jaar en dag in heel Europa verbouwd. Kervel volgde in eerste instantie de uitbreding van het Romeinse Rijk. De plant groeit het liefst op koele, vochtige en schaduwrijke plaatsen. Omdat we daarvan in Nederland voldoende hebben is kervel hier ook verwilderd aangetroffen.
Kervel noemt men ook wel moeskruid. Deze naam is afkomstig uit Twente, waar kervel een belangrijk ingrediënt was in kruudmoes, een oud streekgerecht. In België is kervelsoep een bekende culinaire specialiteit. De blaadjes kan men toevoegen aan soepen, salades en sauzen. Ook zijn de blaadjes goed te combineren met gegrilde vis- en vleesgerechten. Een omelet, gekruid met kervel, is een heerlijke combinatie.
Kervel is een van de kruiden van de bekende Franse fines herbes, dat oorspronkelijk bestond uit een mengsel van bieslook, kervel, peterselie en dragon. Ook in een bouquet garni, een bosje van diverse kruiden, dat wordt meegetrokken in de bouillon en andere gerechten, kan kervel worden aangetroffen.
Door de eeuwen heen heeft men gedacht dat kervel een positieve werking heeft bij klachten als bronchitis en astma. Het zou de spijsvertering bevorderen, het bloed reinigen, eczeem kunnen verminderen en een vochtafdrijvend effect hebben. Thee, die is getrokken van de blaadjes helpt bij keelpijn en hoesten. In wat zweverige kringen wordt kervel gezien als een kruid van onsterfelijkheid.
Maar niet alles van de kervel is positief. Als je gras aan het maaien bent en je vermaait per ongeluk een kervelplantje, dan kan de spray leiden tot een vervelende vorm van dermatitis.
Javaanse thee
Javaanse thee (Orthosiphon stamineus) is een kruid dat veel verbouwd wordt in tropische gebieden van Zuidoost-Azië en Australië.
De plant valt behoorlijk op door zijn blauwwit- of paarsgekleurde bloemen met karakteristieke meeldraden waar de plant zijn Nederlandse naam aan te danken heeft, 'kattesnor'. Door de aanwezige etherische oliën geuren de bladeren en bloemen aromatisch en aangenaam. De hele struik is fijn behaard.
In het Indisch werd het kruid koemis koetjing genoemd. In het moderne Maleis en Indonesisch is dat misai kucing geworden, wat in alle varianten 'snorharen van de kat' betekent.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Orthosiphon, is een combinatiewoord uit het Grieks, waar ortho 'rechtop' betekent en siphon een 'tube' is. Samen beschrijft het de rechtopstaande buis van het bloemblad. Het tweede deel, stamineus, is afkomstig uit het Latijn en betekent 'bestaande uit draden' en dat is weer afgeleid van stamen 'draad'. Uiteraard probeerde de naamgever de kenmerkende op een snorharen van de kat lijkende meeldraden te benoemen.
De gedroogde bladeren van de Javaanse thee worden, zoals de naam al aangeeft in diens thuislanden gebruikt om thee mee te zetten. Dat gebeurt op precies dezelfde manier als wij hier een pot zwarte thee, rooibos of maté zetten. Mensen die ooit in het oude Indië of het moderne Indonesië geweest zijn zullen ongetwijfeld ontdekt hebben dat Javaanse thee daar veelvuldig gebruikt wordt om diens vochtafdrijvende eigenschappen. Het is dus een plantaardige en tegelijk milde plaspil[1].
Modern onderzoek toont in ieder geval aan dat de bladeren van de Javaanse thee boordevol antioxidanten zit, waaronder de flavonoïden sinensetine en eupatorine[2].
Natuurlijk worden er ook andere medische problemen mee behandeld, zoals leverproblemen, nier- en blaasproblemen, nierstenen, galstenen, jicht en reumatiek. Het lijkt er zelfs op dat het regelmatig drinken van Java thee kan helpen om nierstenen te voorkomen[3].
Het zou dus zeker een goed idee zijn om ook eens Javaanse thee te gaan aanschaffen.
[1] Adam et al: Diuretic properties of Orthosiphon stamineus Benth in Journal of Ethnopharmacology – 2009
[2] Akowuah et al: The effects of different extraction solvents of varying polarities on polyphenols of Orthosiphon stamineus and evaluation of the free radical-scavenging activity in Food Chemistry – 2003
[3] Rodgers et al: Herbal preparations affect the kinetic factors of calcium oxalate crystallization in synthetic urine: implications for kidney stone therapy in Urolithiasis – 2014
De plant valt behoorlijk op door zijn blauwwit- of paarsgekleurde bloemen met karakteristieke meeldraden waar de plant zijn Nederlandse naam aan te danken heeft, 'kattesnor'. Door de aanwezige etherische oliën geuren de bladeren en bloemen aromatisch en aangenaam. De hele struik is fijn behaard.
In het Indisch werd het kruid koemis koetjing genoemd. In het moderne Maleis en Indonesisch is dat misai kucing geworden, wat in alle varianten 'snorharen van de kat' betekent.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Orthosiphon, is een combinatiewoord uit het Grieks, waar ortho 'rechtop' betekent en siphon een 'tube' is. Samen beschrijft het de rechtopstaande buis van het bloemblad. Het tweede deel, stamineus, is afkomstig uit het Latijn en betekent 'bestaande uit draden' en dat is weer afgeleid van stamen 'draad'. Uiteraard probeerde de naamgever de kenmerkende op een snorharen van de kat lijkende meeldraden te benoemen.
De gedroogde bladeren van de Javaanse thee worden, zoals de naam al aangeeft in diens thuislanden gebruikt om thee mee te zetten. Dat gebeurt op precies dezelfde manier als wij hier een pot zwarte thee, rooibos of maté zetten. Mensen die ooit in het oude Indië of het moderne Indonesië geweest zijn zullen ongetwijfeld ontdekt hebben dat Javaanse thee daar veelvuldig gebruikt wordt om diens vochtafdrijvende eigenschappen. Het is dus een plantaardige en tegelijk milde plaspil[1].
Modern onderzoek toont in ieder geval aan dat de bladeren van de Javaanse thee boordevol antioxidanten zit, waaronder de flavonoïden sinensetine en eupatorine[2].
Natuurlijk worden er ook andere medische problemen mee behandeld, zoals leverproblemen, nier- en blaasproblemen, nierstenen, galstenen, jicht en reumatiek. Het lijkt er zelfs op dat het regelmatig drinken van Java thee kan helpen om nierstenen te voorkomen[3].
Het zou dus zeker een goed idee zijn om ook eens Javaanse thee te gaan aanschaffen.
[1] Adam et al: Diuretic properties of Orthosiphon stamineus Benth in Journal of Ethnopharmacology – 2009
[2] Akowuah et al: The effects of different extraction solvents of varying polarities on polyphenols of Orthosiphon stamineus and evaluation of the free radical-scavenging activity in Food Chemistry – 2003
[3] Rodgers et al: Herbal preparations affect the kinetic factors of calcium oxalate crystallization in synthetic urine: implications for kidney stone therapy in Urolithiasis – 2014
Diktamo
Wat is dat nu weer voor een keukenkruid, zo zullen de meesten van u vermoedelijk reageren bij het lezen van het onderwerp. Er zullen in ons land maar weinig mensen zijn die diktamo (Origanum dictamnus) in hun keukenkast hebben staan, maar op het Griekse eiland Kreta zal het daar nimmer ontbreken. Het is een direct familielid van de veel bekendere oregano (Origanum vulgare) en de echte majoraan (Origanum majorana).
Diktamo wordt in Griekenland zelf erontas (eros op z'n Kretenzisch) genoemd. In het Engels heet dit plantje ook wel hop majoram (ofwel 'hopmarjoraan'). Diktamo is een teer plantje dat tot maximaal 30 centimeter hoog kan opgroeien. Het kruid heeft vele takjes met bijna ovale grijsgroene blaadjes. Die blaadjes zijn bedekt met een witgrijzig zijdeachtig dons. In de zomer en herfst bloeit diktamo met piepkleine roze bloemetjes.
Dit plantje groeit alleen op het Griekse eiland Kreta in het wild en wordt daar in diverse gerechten gebruikt. Omdat diktamo, oregano en majoraan nauw aan elkaar verwant zijn, kan diktamo eigenlijk op dezelfde manier in de keuken gebruikt worden.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Origanum, is een combinatiewoord uit het Grieks: oros betekent 'berg' en ganos is 'schittering'. Samengevoegd beschrijft het woord de aanblik van een in bloei staande Griekse berghelling met de de roze of paarse bloemetjes van de soorten binnen dit geslacht. Het tweede deel, dictamnus, is afgeleid van het Griekse woord diktamnon, dat op zijn beurt weer afstamt van Diktē, de naam van een berg op Kreta. Deze verklaring van deze naam kan verder uitgediept worden door even naar het Semetisch te kijken: √dqt is 'riem'. Ook in het Arabisch betekenen dikka en tikka een 'ceintuur'. Dit alles kan de naam van de bergketen verklaren die Kreta van noord naar zuid doorsnijdt: het Dikti of Diktē gebergte.
In het oude Griekenland schreef de bekende arts Hippocrates diktamo voor bij allerhande kwalen en het zou moeten helpen bij buikpijn en spijsverteringsklachten. Ook zou het, volgens Hippocrates, helpen bij de wondgenezing en zou het ooit gebruikt zijn bij het opwekken van de menstruatie. De Griekse filosoof Aristoteles had ergens een sterk verhaal over de krachtige werking van diktamo gehoord: wanneer de bekende wilde geiten van Kreta gewond waren geraakt gingen ze instinctief op zoek naar diktamo. Een thee, getrokken van diktamo, is in staat om de zenuwen van opgewonden Kretenzers te kalmeren.
Ook in de boeken van J.K. Rowling over Harry Potter wordt diktamo veelvuldig genoemd. Het kruid is, volgens haar, in staat om onmiddellijk wonden te helen. Kun je toch zien dat Rowling zich toch goed verdiept heeft in de rijke wereld van de heilzame kruiden.
Diktamo wordt in Griekenland zelf erontas (eros op z'n Kretenzisch) genoemd. In het Engels heet dit plantje ook wel hop majoram (ofwel 'hopmarjoraan'). Diktamo is een teer plantje dat tot maximaal 30 centimeter hoog kan opgroeien. Het kruid heeft vele takjes met bijna ovale grijsgroene blaadjes. Die blaadjes zijn bedekt met een witgrijzig zijdeachtig dons. In de zomer en herfst bloeit diktamo met piepkleine roze bloemetjes.
![]() |
[Foto: www.davesgarden.com] |
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Origanum, is een combinatiewoord uit het Grieks: oros betekent 'berg' en ganos is 'schittering'. Samengevoegd beschrijft het woord de aanblik van een in bloei staande Griekse berghelling met de de roze of paarse bloemetjes van de soorten binnen dit geslacht. Het tweede deel, dictamnus, is afgeleid van het Griekse woord diktamnon, dat op zijn beurt weer afstamt van Diktē, de naam van een berg op Kreta. Deze verklaring van deze naam kan verder uitgediept worden door even naar het Semetisch te kijken: √dqt is 'riem'. Ook in het Arabisch betekenen dikka en tikka een 'ceintuur'. Dit alles kan de naam van de bergketen verklaren die Kreta van noord naar zuid doorsnijdt: het Dikti of Diktē gebergte.
In het oude Griekenland schreef de bekende arts Hippocrates diktamo voor bij allerhande kwalen en het zou moeten helpen bij buikpijn en spijsverteringsklachten. Ook zou het, volgens Hippocrates, helpen bij de wondgenezing en zou het ooit gebruikt zijn bij het opwekken van de menstruatie. De Griekse filosoof Aristoteles had ergens een sterk verhaal over de krachtige werking van diktamo gehoord: wanneer de bekende wilde geiten van Kreta gewond waren geraakt gingen ze instinctief op zoek naar diktamo. Een thee, getrokken van diktamo, is in staat om de zenuwen van opgewonden Kretenzers te kalmeren.
Ook in de boeken van J.K. Rowling over Harry Potter wordt diktamo veelvuldig genoemd. Het kruid is, volgens haar, in staat om onmiddellijk wonden te helen. Kun je toch zien dat Rowling zich toch goed verdiept heeft in de rijke wereld van de heilzame kruiden.
Dille
Dille (Anethum graveolens) behoort tot de schermbloemigen (Apiaceae). Hoewel venkel en kervel tot dezelfde grote familie behoren, is dille het enige en dus eenzame soort binnen het geslacht Anethum.
Het keukenkruid groeit tot een hoogte van maximaal 60 centimeter met slanke stengels en zachte, fijne bladeren. Hij bloeit met gele of witte bloemen in kleine schermen van tot een centimeter of tien in doorsnede. De langwerpige zaadjes zijn een halve centimeter lang. Het zijn de gedroogde vruchtjes die als specerij kunnen worden toegepast.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Anethum, is afgepikt van het Griekse woord aneton (ἄνητον), waar uiteindelijk ook de naam anijs uit is ontstaan. Het internet maakt zich er nogal gemakkelijk vanaf door te stellen dat er in de oudheid nogal wat verwarring heeft bestaan over dille en anijs (ze zijn trouwens familieleden), maar we kunnen hier eindelijk de oplossing duiden: het woord aneton (dille) is afgeleid van anetos, wat zoiets betekent als 'ontspannen', 'slap' of 'los'. Dat past precies bij de oorsprong van het woord 'dille' want dat stamt uit het oud-Noors. Dylle of dilla betekende 'kalmeren' of 'sussen'. Zowel anijs als dille zijn werkzaam tegen maagklachten en darmkrampen. Er was geen verwarring tussen dille en anijs omdat ze allebei voor hetzelfde doel gebruikt werden. Het tweede deel, graveolens, betekent 'sterk geurend' en is een combinatiewoord uit het Latijn: gravis ('sterk' of 'hevig') en olens ('riekend') van het werkwoord olere ('ruiken').
In ons land wint dille snel in populariteit. Met fijngesneden dille kunnen tal van visgerechten worden gekruid, vissauzen worden gekruid en krijgen sommige soepen hun laatste beetje kick. Het gedroogde dillezaad of soms zelfs de bloemen worden gebruikt voor het inleggen van komkommers en augurken. Ook kan er azijn mee worden gearomatiseerd.
In de oudheid werd dille gebruikt om wijnen te kruiden, wellicht als een oude manier om de houdbaarheid van de wijn te verhogen. Tegenwoordig wordt het in Griekenland gebruikt in salades, soepen, sauzen, visschotels en groentegerechten.
Zoals al werd gezegd, werd van dille al eeuwen geleden gedacht dat het kon helpen tegen maagklachten en darmkrampen. Modern wetenschappelijk onderzoek lijkt het gelijk van de vroegere gebruikers aan te tonen. Bij 'geprepareerde' muizen werd een maagzweer opgewekt en het bleek dat een extract van dillezaden behoorlijk positieve effecten op het maagslijmvlies van deze muizen had ('...have significant mucosal protective and antisecretory effects of the gastric mucosa in mice')[1].
Het kan in ieder geval geen kwaad om eens wat extra verse dille in je salade op te gaan nemen.
[1] Hosseinzadeh et al: Effects of Anethum graveolens L. seed extracts on experimental gastric irritation models in mice in BMC Pharmacology – 2001
Het keukenkruid groeit tot een hoogte van maximaal 60 centimeter met slanke stengels en zachte, fijne bladeren. Hij bloeit met gele of witte bloemen in kleine schermen van tot een centimeter of tien in doorsnede. De langwerpige zaadjes zijn een halve centimeter lang. Het zijn de gedroogde vruchtjes die als specerij kunnen worden toegepast.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Anethum, is afgepikt van het Griekse woord aneton (ἄνητον), waar uiteindelijk ook de naam anijs uit is ontstaan. Het internet maakt zich er nogal gemakkelijk vanaf door te stellen dat er in de oudheid nogal wat verwarring heeft bestaan over dille en anijs (ze zijn trouwens familieleden), maar we kunnen hier eindelijk de oplossing duiden: het woord aneton (dille) is afgeleid van anetos, wat zoiets betekent als 'ontspannen', 'slap' of 'los'. Dat past precies bij de oorsprong van het woord 'dille' want dat stamt uit het oud-Noors. Dylle of dilla betekende 'kalmeren' of 'sussen'. Zowel anijs als dille zijn werkzaam tegen maagklachten en darmkrampen. Er was geen verwarring tussen dille en anijs omdat ze allebei voor hetzelfde doel gebruikt werden. Het tweede deel, graveolens, betekent 'sterk geurend' en is een combinatiewoord uit het Latijn: gravis ('sterk' of 'hevig') en olens ('riekend') van het werkwoord olere ('ruiken').
In ons land wint dille snel in populariteit. Met fijngesneden dille kunnen tal van visgerechten worden gekruid, vissauzen worden gekruid en krijgen sommige soepen hun laatste beetje kick. Het gedroogde dillezaad of soms zelfs de bloemen worden gebruikt voor het inleggen van komkommers en augurken. Ook kan er azijn mee worden gearomatiseerd.
In de oudheid werd dille gebruikt om wijnen te kruiden, wellicht als een oude manier om de houdbaarheid van de wijn te verhogen. Tegenwoordig wordt het in Griekenland gebruikt in salades, soepen, sauzen, visschotels en groentegerechten.
Zoals al werd gezegd, werd van dille al eeuwen geleden gedacht dat het kon helpen tegen maagklachten en darmkrampen. Modern wetenschappelijk onderzoek lijkt het gelijk van de vroegere gebruikers aan te tonen. Bij 'geprepareerde' muizen werd een maagzweer opgewekt en het bleek dat een extract van dillezaden behoorlijk positieve effecten op het maagslijmvlies van deze muizen had ('...have significant mucosal protective and antisecretory effects of the gastric mucosa in mice')[1].
Het kan in ieder geval geen kwaad om eens wat extra verse dille in je salade op te gaan nemen.
[1] Hosseinzadeh et al: Effects of Anethum graveolens L. seed extracts on experimental gastric irritation models in mice in BMC Pharmacology – 2001
Oregano
Ook oregano (Origanum vulgare) is lid van die grote aromatische muntfamilie (Lamiaceae) en deelt veel karaktertrekjes met zijn broertje, de echte majoraan (Origanum majorana). Die laatste wordt ook wel marjolein of wilde oregano genoemd. Om het helemaal ingewikkeld te maken wordt oregano soms wilde marjolein genoemd. In tegenstelling tot majoraan, die echt van warmte houdt, heeft oregano een omvangrijker verspreidingsgebied: de plant is inheems in gematigde delen van Europa, het Middellandse Zeegebied en Zuidwest-Azië.
Oregano is een overblijvende kruidachtige plant, die een hoogte kan bereiken van zo'n 80 centimeter. Hij bloeit in de nazomer met prachtige paarse bloemen, die in pluimen naar boven gericht zijn. Het heeft een typische kruidige geur, smaakt licht zoet, een beetje peperachtig met een bitter nasmaakje. De allerbeste kwaliteit oregano is zo krachtig genoeg om de tong bijna te verdoven. Duidelijk is wel dat, hoe aantrekkelijker het klimaat is, hoe meer essentiële oliën zich in oregano gaan ophopen.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Origanum, is een combinatiewoord uit het Grieks: oros betekent 'berg' en ganos is 'schittering'. Samengevoegd beschrijft het woord de aanblik van een in bloei staande Griekse berghelling met oregano. Het tweede deel, vulgarum, is van Latijnse oorsprong en betekent ‘gewoon’ of ‘gewone’.
Oregano is in landen als Griekenland en Italië een onmisbaar keukenkruid. Het zijn in de meeste gevallen de bladeren die daarvoor gebruikt worden. (Opm: Op het Griekse vasteland worden echter ook wel de knoppen gebruikt - zie comment). Gedroogd blijken de bladeren vaak nog smaakvoller te zijn dan in verse toestand. Het kruid vormt een perfect trio met tomaat en kaas, waardoor hij vaak op pizza's aan te treffen zal zijn. In de traditionele Italiaanse keuken wordt oregano vaak toegepast in geroosterde, gebakken en gegrilde groenten. In tegenstelling tot andere Italiaanse keukenkruiden combineert oregano uitstekend met pittige gerechten, die in zuidelijk Italië populairder zijn dan in het noorden.
In Griekenland wordt het veel gebruikt in de wereldberoemde Griekse salades. Bovendien wordt het vaak toegevoegd aan de mix van olijfolie en citroen om als dressing over allerlei gerechten met vis of vlees te dienen.
De Griekse arts Hippocrates (460 – 370 vC) gebruikte oregano niet alleen als een ontsmettend middel, maar meende ook dat het als heilzaam middel tegen maagproblemen en ademhalingsklachten kon worden ingezet. Oregano is inderdaad dodelijk voor virussen, bacteria en schimmels, maar het probleem is natuurlijk hoe je het in je lichaam op de juiste plaats en in de juiste dosering binnen krijgt[1]. En voor wat betreft de ademhalingsklachten bleek hij nog gelijk te hebben ook[2].
Koop je Griekse oregano hier.
[1] Saeed et al: Antibacterial activity of oregano (Origanum vulgare Linn.) against gram positive bacteria in Pakistan Journal of Pharmaceutical Sciences - 2009
[2] Zhang et al: Phenolic compounds from Origanum vulgare and their antioxidant and antiviral activities in Food Chemistry – 2014
Oregano is een overblijvende kruidachtige plant, die een hoogte kan bereiken van zo'n 80 centimeter. Hij bloeit in de nazomer met prachtige paarse bloemen, die in pluimen naar boven gericht zijn. Het heeft een typische kruidige geur, smaakt licht zoet, een beetje peperachtig met een bitter nasmaakje. De allerbeste kwaliteit oregano is zo krachtig genoeg om de tong bijna te verdoven. Duidelijk is wel dat, hoe aantrekkelijker het klimaat is, hoe meer essentiële oliën zich in oregano gaan ophopen.
![]() |
[Foto: David Nicholls Wilsey Woods] |
Oregano is in landen als Griekenland en Italië een onmisbaar keukenkruid. Het zijn in de meeste gevallen de bladeren die daarvoor gebruikt worden. (Opm: Op het Griekse vasteland worden echter ook wel de knoppen gebruikt - zie comment). Gedroogd blijken de bladeren vaak nog smaakvoller te zijn dan in verse toestand. Het kruid vormt een perfect trio met tomaat en kaas, waardoor hij vaak op pizza's aan te treffen zal zijn. In de traditionele Italiaanse keuken wordt oregano vaak toegepast in geroosterde, gebakken en gegrilde groenten. In tegenstelling tot andere Italiaanse keukenkruiden combineert oregano uitstekend met pittige gerechten, die in zuidelijk Italië populairder zijn dan in het noorden.
In Griekenland wordt het veel gebruikt in de wereldberoemde Griekse salades. Bovendien wordt het vaak toegevoegd aan de mix van olijfolie en citroen om als dressing over allerlei gerechten met vis of vlees te dienen.
De Griekse arts Hippocrates (460 – 370 vC) gebruikte oregano niet alleen als een ontsmettend middel, maar meende ook dat het als heilzaam middel tegen maagproblemen en ademhalingsklachten kon worden ingezet. Oregano is inderdaad dodelijk voor virussen, bacteria en schimmels, maar het probleem is natuurlijk hoe je het in je lichaam op de juiste plaats en in de juiste dosering binnen krijgt[1]. En voor wat betreft de ademhalingsklachten bleek hij nog gelijk te hebben ook[2].
Koop je Griekse oregano hier.
[1] Saeed et al: Antibacterial activity of oregano (Origanum vulgare Linn.) against gram positive bacteria in Pakistan Journal of Pharmaceutical Sciences - 2009
[2] Zhang et al: Phenolic compounds from Origanum vulgare and their antioxidant and antiviral activities in Food Chemistry – 2014
Maanzaad
Maanzaad is het zaad uit de slaapbol of maanbol van de papaver (Papaver somniferum). De piepkleine zaadjes worden al sinds mensenheugenis geoogst uit de gedroogde zaadbol. De zaden worden gebruikt als een ingrediënt in vele oosterse gerechten. In India wordt maanzaad in vele curry’s verwerkt. In ons land wordt maanzaad eigenlijk veel te weinig toegepast als smaakmakend ingrediënt en speelt het slechts een bijrol als decoratie van diverse broodsoorten.
Hoewel het maanzaad en het zo verslavende opium allebei afkomstig zijn afkomstig is uit de papaver, huizen er in het maanzaad niet of nauwelijks verslavende stoffen. Opium wordt namelijk uit het gedroogde melksap van de zaadbol gewonnen worden en dat melksap is juist door de plant aangemaakt om de waardevolle zaadjes tegen vraatzucht van knaagdieren te beschermen.
Toch bestaan er televisieshows, zoals Mythbusters, die de indruk achterlaten dat je door het consumeren van veel met maanzaadjes gedecoreerde bagels een positieve drugstest zou kunnen afleveren. Die Amerikaanse shows doen de waarheid geweld aan. Maanzaadjes zouden vooraf altijd grondig gewassen moeten worden om alle restanten van de verslavende stoffen (en andere verontreinigingen) kwijt te raken. Vervolgens kun je een tester zo laag instellen dat zelfs minuscule drugssporen nog een positief resultaat zal gaan opleveren. In normale omstandigheden zijn broodjes met maanzaad volstrekt veilig.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Papaver, is van Latijnse oorsprong, waar pappa ‘melk’ of ‘pap’ betekent. Het verklaart de latex, die deze plantenfamilie afscheidt. Het tweede deel, somiferum, is een combinatiewoord uit het Latijn: somnus is ‘slaap’ en ferre is een afgeleide van het werkwoord fero dat ‘voortbrengen’ betekent. Samen is dat dus ‘in slaap brengen’ of ‘slaapopwekkend’. Het woord ‘maan’ verklaart de onbehaarde, kogelronde zaaddoos van deze familie.
Van Kreta stamt 1600 jaar geleden de eerste melding van het telen van de papaver in Europa. De papaver werd toen aangeplant voor diens kalmerende eigenschappen. De oude Egyptenaren vermaalden het maanzaad tot een hoogwaardige kookolie. Uit de eerste eeuw voor onze jaartelling bestaan recepten (of liever beschrijvingen) om een soort snoep te maken van maanzaad en honing. Griekse artsen bevalen brood met maanzaad aan omdat het zo gezond zou zijn. Een pasta van maanzaad was zelfs in de Middeleeuwen in zuidelijk Europa nog populair.
Maanzaad is rijk aan calcium en heeft dus echt wel een plekje op de eerste rang verdiend op onze heerlijke broodjes.
Hoewel het maanzaad en het zo verslavende opium allebei afkomstig zijn afkomstig is uit de papaver, huizen er in het maanzaad niet of nauwelijks verslavende stoffen. Opium wordt namelijk uit het gedroogde melksap van de zaadbol gewonnen worden en dat melksap is juist door de plant aangemaakt om de waardevolle zaadjes tegen vraatzucht van knaagdieren te beschermen.
Toch bestaan er televisieshows, zoals Mythbusters, die de indruk achterlaten dat je door het consumeren van veel met maanzaadjes gedecoreerde bagels een positieve drugstest zou kunnen afleveren. Die Amerikaanse shows doen de waarheid geweld aan. Maanzaadjes zouden vooraf altijd grondig gewassen moeten worden om alle restanten van de verslavende stoffen (en andere verontreinigingen) kwijt te raken. Vervolgens kun je een tester zo laag instellen dat zelfs minuscule drugssporen nog een positief resultaat zal gaan opleveren. In normale omstandigheden zijn broodjes met maanzaad volstrekt veilig.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Papaver, is van Latijnse oorsprong, waar pappa ‘melk’ of ‘pap’ betekent. Het verklaart de latex, die deze plantenfamilie afscheidt. Het tweede deel, somiferum, is een combinatiewoord uit het Latijn: somnus is ‘slaap’ en ferre is een afgeleide van het werkwoord fero dat ‘voortbrengen’ betekent. Samen is dat dus ‘in slaap brengen’ of ‘slaapopwekkend’. Het woord ‘maan’ verklaart de onbehaarde, kogelronde zaaddoos van deze familie.
Van Kreta stamt 1600 jaar geleden de eerste melding van het telen van de papaver in Europa. De papaver werd toen aangeplant voor diens kalmerende eigenschappen. De oude Egyptenaren vermaalden het maanzaad tot een hoogwaardige kookolie. Uit de eerste eeuw voor onze jaartelling bestaan recepten (of liever beschrijvingen) om een soort snoep te maken van maanzaad en honing. Griekse artsen bevalen brood met maanzaad aan omdat het zo gezond zou zijn. Een pasta van maanzaad was zelfs in de Middeleeuwen in zuidelijk Europa nog populair.
Maanzaad is rijk aan calcium en heeft dus echt wel een plekje op de eerste rang verdiend op onze heerlijke broodjes.
Majoraan
De naamgeving van dit kruid is ietwat verwarrend. Echte majoraan (Origanum majorana) wordt ook wel marjolein of wilde oregano genoemd, maar dit kruid heeft ook een broertje met de naam oregano of wilde marjolein (Origanum vulgare).
Majoraan kan een hoogte bereiken van zo’n 80 centimeter en bloeit met tere witte of roze bloemen. De oorsprong van dit kruid kan in het Midden-Oosten gevonden worden. In landen als Turkije, Cyprus en Egypte wordt het veel gevonden en dus ook veel in gerechten toegepast. De majoraan houdt van een warm klimaat en in tegenstelling tot de in Nederland inheemse oregano kan maar majoraan slecht tegen kou. Normaal zou je tevreden moeten zijn met een gedroogde versie, maar majoraan verliest veel van zijn etherische oliën tijden het droogproces.
De intens aromatische smaak van verse majoraan heeft een ietwat bittere bijsmaak en doet wat denken aan die van tijm.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Origanum, is een combinatiewoord uit het Grieks, waar oros ‘berg’ betekent en ganos ‘helderheid’ of ‘ornament’. Het verklaart zowel zijn oorspronkelijke groeiplaats als zijn opvallende bloemen: deze familie valt dus op op dorre berghellingen. Het tweede deel, majorana, is afkomstig uit het Latijn: maius kan zowel ‘groot’ als de maand ‘mei’ betekenen.
De blaadjes van majoraan kunnen fijngehakt in verschillende gerechten gebruikt worden. In Duitstalige landen wordt het kruid vooral gebruikt bij de bereiding van worsten en heeft hij de naam Wurstkraut mogen ontvangen. Gedroogde majoraan kan in ons land echter ook de smaak van enkele groentes oppeppen. Vooral wintergroenten als kool, wortel en bonen kunnen profiteren van majoraan. Gebakken aardappelen met majoraan zijn ook niet te versmaden. In wat warmere landen in het zuiden van Europa wordt verse majoraan toegevoegd aan visgerechten, maar ook aan pastasauzen.
In de volksgeneeskunst wordt majoraan ingezet vanwege diens etherische oliën en men gelooft dat het werkzaam zou zijn tegen een keur aan medische klachten, waaronder maag- en darmproblemen, ontstekingen, tandpijn, reumatiek, uitblijvende menstruatie, diabetes en nier- en leverproblemen. Ook zaken als verkoudheid, griep, bronchitis, astma, artritis en spierpijn zouden effectief bestreden kunnen worden. Wat in ieder geval bewezen is, is dat patiënten van hun interne parasieten verlost werden nadat ze zes weken lang majoraanolie had ingenomen.
Onderzoek naar bederf van voedingswaren en daarmee de groei van ziekmakende organismen heeft aangetoond dat carvacrol, de belangrijkste etherische olie van majoraan, in staat is om bacteriën, schimmels, gisten, insecten en mijten te decimeren of uit te roeien.
Koop je Griekse majoraan hier.
Majoraan kan een hoogte bereiken van zo’n 80 centimeter en bloeit met tere witte of roze bloemen. De oorsprong van dit kruid kan in het Midden-Oosten gevonden worden. In landen als Turkije, Cyprus en Egypte wordt het veel gevonden en dus ook veel in gerechten toegepast. De majoraan houdt van een warm klimaat en in tegenstelling tot de in Nederland inheemse oregano kan maar majoraan slecht tegen kou. Normaal zou je tevreden moeten zijn met een gedroogde versie, maar majoraan verliest veel van zijn etherische oliën tijden het droogproces.
De intens aromatische smaak van verse majoraan heeft een ietwat bittere bijsmaak en doet wat denken aan die van tijm.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Origanum, is een combinatiewoord uit het Grieks, waar oros ‘berg’ betekent en ganos ‘helderheid’ of ‘ornament’. Het verklaart zowel zijn oorspronkelijke groeiplaats als zijn opvallende bloemen: deze familie valt dus op op dorre berghellingen. Het tweede deel, majorana, is afkomstig uit het Latijn: maius kan zowel ‘groot’ als de maand ‘mei’ betekenen.
De blaadjes van majoraan kunnen fijngehakt in verschillende gerechten gebruikt worden. In Duitstalige landen wordt het kruid vooral gebruikt bij de bereiding van worsten en heeft hij de naam Wurstkraut mogen ontvangen. Gedroogde majoraan kan in ons land echter ook de smaak van enkele groentes oppeppen. Vooral wintergroenten als kool, wortel en bonen kunnen profiteren van majoraan. Gebakken aardappelen met majoraan zijn ook niet te versmaden. In wat warmere landen in het zuiden van Europa wordt verse majoraan toegevoegd aan visgerechten, maar ook aan pastasauzen.
In de volksgeneeskunst wordt majoraan ingezet vanwege diens etherische oliën en men gelooft dat het werkzaam zou zijn tegen een keur aan medische klachten, waaronder maag- en darmproblemen, ontstekingen, tandpijn, reumatiek, uitblijvende menstruatie, diabetes en nier- en leverproblemen. Ook zaken als verkoudheid, griep, bronchitis, astma, artritis en spierpijn zouden effectief bestreden kunnen worden. Wat in ieder geval bewezen is, is dat patiënten van hun interne parasieten verlost werden nadat ze zes weken lang majoraanolie had ingenomen.
Onderzoek naar bederf van voedingswaren en daarmee de groei van ziekmakende organismen heeft aangetoond dat carvacrol, de belangrijkste etherische olie van majoraan, in staat is om bacteriën, schimmels, gisten, insecten en mijten te decimeren of uit te roeien.
Koop je Griekse majoraan hier.
Citroengras
Citroengras behoort tot een geslacht van grassige planten, waartoe ongeveer 55 soorten behoren. De meest daarvan zijn inheems in Zuidoost-Azië en Australië. Het zogenaamde Oost-Indisch citroengras (Cymbopogon flexuosus) is inheems in landen als India, Sri Lanka, Birma en Thailand, terwijl van het West-Indisch citroengras (Cymbopogon citratus) gedacht wordt dat het oorspronkelijk uit Maleisië afkomstig is.
Hoewel er dus ooit twee soorten citroengras zijn geweest die geografisch uit elkaar te houden waren, is dit tegenwoordig niet meer het geval: beide soorten worden in heel Zuidoost-Azië naast elkaar en door elkaar verbouwd. Het Oost-Indische citroengras wordt in tropisch Azië veelal ingezet als keukenkruid, maar het wordt in India juist weer gebruikt als medicinaal kruid en voor de bereiding van parfums. Voor de rest van de wereld maakt het niet zoveel uit: beide soorten zijn heel geschikt voor smakelijke oosterse maaltijden.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Cymbopogon, is een combinatiewoord uit het Grieks: kymbe (κύμβη) is ‘boot’ en pogon (πώγων) is ‘baard’. De naam verklaart de bootvormige schutbladeren en de bloeiwijze met vele aren. In het tweede deel, flexuosus, herkennen we het woord ‘flexibel’ en is afkomstig van het Latijnse woord flectere (‘buigen’). Het andere tweede deel, citratus, is natuurlijk verwant aan ‘citrus’ vanwege de citroenachtige geur. Uit ons koloniale verleden stamt het woord sereh. Nederlandse taal is citroengras ingeburgerd, maar ooit werd het kamelenhooi genoemd en dat is het gevolg van de lange reis die het gedroogde citroengras moest maken via karavanen vanuit India naar het westen. Het Jiddisch noemt het nog steeds kemlhey.
De geur en smaak van citroengras kan beschreven worden als fris en citroenerig met zelfs een hint van gember. Dat is het gevolg van de essentiële olie citral, aangevuld met kleine hoeveelheden nerol, limoneen, linalool en β-caryophyllene.
Er bestaan verschillende manieren om citroengras in oosterse maaltijden toe te passen. In de Indische keuken wordt citroengras in zijn geheel in het gerecht verwerkt en voor het opdienen wordt het weer verwijderd. In andere keukens wordt het heel fijn gesneden en meegekookt.
In diverse landen wordt van citroengras gedacht dat het een therapeutische werking heeft. Het lijkt voornamelijk werkzaam te zijn om een maagzweer te bezweren. Wetenschappelijk onderzoek[1] lijkt deze werking inderdaad te bevestigen.
Tegenwoordig is citroengras vers in de meeste supermarkten te verkrijgen. In de koelkast is dit oosterse kruid ongeveer een week houdbaar. Wil je het langer bewaren dan is invriezen ook een mogelijkheid.
Wil je eens proberen om je eigen citroengras op te kweken dan kun je hier de zaadjes bestellen.
[1] Fernandez et al: Investigation of the mechanisms underlying the gastroprotective effect of cymbopogon citratus essential oil in Journal of Young Pharmacists - 2012
Hoewel er dus ooit twee soorten citroengras zijn geweest die geografisch uit elkaar te houden waren, is dit tegenwoordig niet meer het geval: beide soorten worden in heel Zuidoost-Azië naast elkaar en door elkaar verbouwd. Het Oost-Indische citroengras wordt in tropisch Azië veelal ingezet als keukenkruid, maar het wordt in India juist weer gebruikt als medicinaal kruid en voor de bereiding van parfums. Voor de rest van de wereld maakt het niet zoveel uit: beide soorten zijn heel geschikt voor smakelijke oosterse maaltijden.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Cymbopogon, is een combinatiewoord uit het Grieks: kymbe (κύμβη) is ‘boot’ en pogon (πώγων) is ‘baard’. De naam verklaart de bootvormige schutbladeren en de bloeiwijze met vele aren. In het tweede deel, flexuosus, herkennen we het woord ‘flexibel’ en is afkomstig van het Latijnse woord flectere (‘buigen’). Het andere tweede deel, citratus, is natuurlijk verwant aan ‘citrus’ vanwege de citroenachtige geur. Uit ons koloniale verleden stamt het woord sereh. Nederlandse taal is citroengras ingeburgerd, maar ooit werd het kamelenhooi genoemd en dat is het gevolg van de lange reis die het gedroogde citroengras moest maken via karavanen vanuit India naar het westen. Het Jiddisch noemt het nog steeds kemlhey.
De geur en smaak van citroengras kan beschreven worden als fris en citroenerig met zelfs een hint van gember. Dat is het gevolg van de essentiële olie citral, aangevuld met kleine hoeveelheden nerol, limoneen, linalool en β-caryophyllene.
Er bestaan verschillende manieren om citroengras in oosterse maaltijden toe te passen. In de Indische keuken wordt citroengras in zijn geheel in het gerecht verwerkt en voor het opdienen wordt het weer verwijderd. In andere keukens wordt het heel fijn gesneden en meegekookt.
In diverse landen wordt van citroengras gedacht dat het een therapeutische werking heeft. Het lijkt voornamelijk werkzaam te zijn om een maagzweer te bezweren. Wetenschappelijk onderzoek[1] lijkt deze werking inderdaad te bevestigen.
Tegenwoordig is citroengras vers in de meeste supermarkten te verkrijgen. In de koelkast is dit oosterse kruid ongeveer een week houdbaar. Wil je het langer bewaren dan is invriezen ook een mogelijkheid.
Wil je eens proberen om je eigen citroengras op te kweken dan kun je hier de zaadjes bestellen.
[1] Fernandez et al: Investigation of the mechanisms underlying the gastroprotective effect of cymbopogon citratus essential oil in Journal of Young Pharmacists - 2012
Fenegriek
Fenegriek (Trigonella foenum-graecum) was in ons land ooit bekend als bokshoornklaver, maar die benaming is vrijwel geheel in de vergetelheid geraakt. Het is behoorlijk lastig om fenegriek in een hokje te plaatsen, want het kan zowel beschouwd worden als een specerij (de zaden), een kruid (de gedroogde bladeren), een groente (de verse bladeren) en kiemgroente (kiemzaad). Omdat het in het Azië inheems is, zullen we het hier gemakshalve maar een specerij noemen.
Fenegriek behoort tot een groot geslacht (Fabaceae), waartoe ook voedingsgewassen als bonen en erwten toe behoren. De bladeren hebben een kruidige en ietwat bittere smaak en ruiken licht naar vers hooi en dat verklaart ook direct zowel zijn Nederlandse als wetenschappelijke naam.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Trigonella, is verwant aan het woord ‘triangel’, dat in het Latijn een vrouwelijk verkleinwoord is van het Griekse woord τρι-γωνια (tri-gonia), dat ‘driehoek’ betekent en de vorm van de bloem beschrijft als je hem zijdelings bekijkt. Het tweede deel, foenum-graecum, is een combinatiewoord uit het Latijn en betekent ‘Grieks hooi’. Het verklaart zowel de vrij intense geur van hooi als het feit dat de Romeinen de plant ooit als veevoer voor hun paarden gebruikten.
Fenegriek is inheems in Mesopotamië, het huidige Irak. Vanuit die regio heeft het gebruik zich in alle windrichtingen verspreid. In de Indische, Pakistaanse en Sri Lankaanse keukens wordt het vaak gebruikt in kerrierecepten. In het Midden-Oosten wereld wordt het toegepast om brood en gebak te kruiden, in Noord-Afrika om vlees en vis te bereiden en zelfs in ons land zijn nog er een paar toepassingen te vinden: het wordt tegenwoordig in enkele kazen toegevoegd als smaakmaker.
Hoezeer fenegriek ook geroemd wordt in een groot deel van de wereld, in ons land wordt de geur en smaak nauwelijks gewaardeerd. Mensen vinden de specerij vaak wat te bitter en denken er een ‘geitengeur’ in te ontdekken. Het moet toch wel die geur van geit zijn die mensen er van weerhoudt om deze specerij meer toe te passen, want de bitterheid kan geen belemmering zijn. Het spreekwoord luidt immers: bitter in de mond, maakt het hart gezond.
En gezond is fenegriek zeker, want het staat al millennia bekend als middel om de lactatie op te wekken bij moeders. Ook kan het toegepast worden om weeën op te wekken, al betekent dat ook dat je er voorzichtig mee moet zijn tijden de zwangerschap. Doordat fenegriek stofjes bevatten die een werking hebben die lijkt op die van oestrogeen, denken sommige vrouwen dat het borstvergrotend kan werken. Verder verlaagt de consumptie van fenegriek het risico op hartproblemen en zou het helpen om diabetes te beheersen[1].
[1] Yadav et al: Pharmacological effects of Trigonella foenum-graecum L. in health and disease in Pharmaceutical Biology - 2014
Fenegriek behoort tot een groot geslacht (Fabaceae), waartoe ook voedingsgewassen als bonen en erwten toe behoren. De bladeren hebben een kruidige en ietwat bittere smaak en ruiken licht naar vers hooi en dat verklaart ook direct zowel zijn Nederlandse als wetenschappelijke naam.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Trigonella, is verwant aan het woord ‘triangel’, dat in het Latijn een vrouwelijk verkleinwoord is van het Griekse woord τρι-γωνια (tri-gonia), dat ‘driehoek’ betekent en de vorm van de bloem beschrijft als je hem zijdelings bekijkt. Het tweede deel, foenum-graecum, is een combinatiewoord uit het Latijn en betekent ‘Grieks hooi’. Het verklaart zowel de vrij intense geur van hooi als het feit dat de Romeinen de plant ooit als veevoer voor hun paarden gebruikten.
Fenegriek is inheems in Mesopotamië, het huidige Irak. Vanuit die regio heeft het gebruik zich in alle windrichtingen verspreid. In de Indische, Pakistaanse en Sri Lankaanse keukens wordt het vaak gebruikt in kerrierecepten. In het Midden-Oosten wereld wordt het toegepast om brood en gebak te kruiden, in Noord-Afrika om vlees en vis te bereiden en zelfs in ons land zijn nog er een paar toepassingen te vinden: het wordt tegenwoordig in enkele kazen toegevoegd als smaakmaker.
Hoezeer fenegriek ook geroemd wordt in een groot deel van de wereld, in ons land wordt de geur en smaak nauwelijks gewaardeerd. Mensen vinden de specerij vaak wat te bitter en denken er een ‘geitengeur’ in te ontdekken. Het moet toch wel die geur van geit zijn die mensen er van weerhoudt om deze specerij meer toe te passen, want de bitterheid kan geen belemmering zijn. Het spreekwoord luidt immers: bitter in de mond, maakt het hart gezond.
En gezond is fenegriek zeker, want het staat al millennia bekend als middel om de lactatie op te wekken bij moeders. Ook kan het toegepast worden om weeën op te wekken, al betekent dat ook dat je er voorzichtig mee moet zijn tijden de zwangerschap. Doordat fenegriek stofjes bevatten die een werking hebben die lijkt op die van oestrogeen, denken sommige vrouwen dat het borstvergrotend kan werken. Verder verlaagt de consumptie van fenegriek het risico op hartproblemen en zou het helpen om diabetes te beheersen[1].
[1] Yadav et al: Pharmacological effects of Trigonella foenum-graecum L. in health and disease in Pharmaceutical Biology - 2014
Zwartmoeskervel
Zwartmoeskervel (Smyrnium olusatrum) is een zeldzame verschijning en men wil u graag doen geloven dat hij alleen maar op Texel voorkomt. Die suggestie is niet helemaal waar omdat hij ook wordt aangetroffen in de duinen bij Den Helder en op Terschelling. Laten we daarom een compromis sluiten en zeggen dat hij voornamelijk in het waddengebied voorkomt.
De zwartmoeskervel een lid van de schermbloemenfamilie (Umbelliferae) en komt oorspronkelijk voor rondom de Middellandse Zee en kwam hij slechts sporadisch in onze contreien voor.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Smyrnium, verklaart de geur van myrre die de plant uitscheidt. Het Griekse woord Σμυρνιον is namelijk verwant aan σμνρνά (omnrna) dat ‘mirre’ betekent. Het tweede deel, olusatrum, is de naam die de Romeinse geleerde Plinius gaf aan een kruid: (h)olus-ater. Het Latijnse woord holus betekent ‘kruid’ en ater was ‘zwart’ of ‘donker’. Met andere woorden het was een kruid met zwarte zaden.
In de Engelse taal is deze plant bekend als horse parsley ('paardenpeterselie') en dat zegt direct iets over zijn gebruik in vroegere tijden. Het werd zowel als voeder voor paarden gebruikt alswel een vervanging van peterselie. Zwartmoeskervel is een zogenaamde vergeten groente met een smaak die het midden houdt tussen selderij en peterselie. Ooit werd het in vele gerechten toegepast, maar is in de vergetelheid geraakt en is nu voornamelijk vervangen door selderij.
Uiteraard werd zwartmoeskervel ook gebruikt als medicinaal kruid. Hoewel het kruid tegenwoordig weinig meer wordt toegepast, werd zwartmoeskervel vroeger gebruikt om de spijsvertering te bevorderen. De Britse botanist Parkinson adviseerde ons al in het jaar 1640 dat, wanneer zwartmoeskervel gedurende de vestenperiode (het tijdvak voor Pasen) wordt gegeten, alle onreinheden uit de maag worden verwijderd. Nicolas Culpeper, een andere herbalist, meende dat het zaad van van het kruid helpt tegen winderigheid en een koude maag. In vroegere kloostertuinen was het een veelvoorkomend kruid. Weet je ergens een oude locatie waar ooit een klooster heeft gestaan, dan zul je ook vaak verwilderde zwartmoeskervels aan kunnen treffen.
Alle delen van de plant waren eetbaar, maar in de negentiende eeuw was deze opmerkelijke plant al bijna helemaal vergeten. Tegenwoordig wordt deze oeroude eetbare plant slechts verbouwd in enkele tuinen van oude families, maar ook in tuinen van mensen die 'in direct contact staan met de natuur'.
Maar ik kan u hier en nu voorspellen dat zwartmoeskervel aan het begin van een zogenaamde revival staat en dat we binnenkort allemaal weer dit kruid gaan toepassen in allerlei gerechten.
De zwartmoeskervel een lid van de schermbloemenfamilie (Umbelliferae) en komt oorspronkelijk voor rondom de Middellandse Zee en kwam hij slechts sporadisch in onze contreien voor.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Smyrnium, verklaart de geur van myrre die de plant uitscheidt. Het Griekse woord Σμυρνιον is namelijk verwant aan σμνρνά (omnrna) dat ‘mirre’ betekent. Het tweede deel, olusatrum, is de naam die de Romeinse geleerde Plinius gaf aan een kruid: (h)olus-ater. Het Latijnse woord holus betekent ‘kruid’ en ater was ‘zwart’ of ‘donker’. Met andere woorden het was een kruid met zwarte zaden.
In de Engelse taal is deze plant bekend als horse parsley ('paardenpeterselie') en dat zegt direct iets over zijn gebruik in vroegere tijden. Het werd zowel als voeder voor paarden gebruikt alswel een vervanging van peterselie. Zwartmoeskervel is een zogenaamde vergeten groente met een smaak die het midden houdt tussen selderij en peterselie. Ooit werd het in vele gerechten toegepast, maar is in de vergetelheid geraakt en is nu voornamelijk vervangen door selderij.
Uiteraard werd zwartmoeskervel ook gebruikt als medicinaal kruid. Hoewel het kruid tegenwoordig weinig meer wordt toegepast, werd zwartmoeskervel vroeger gebruikt om de spijsvertering te bevorderen. De Britse botanist Parkinson adviseerde ons al in het jaar 1640 dat, wanneer zwartmoeskervel gedurende de vestenperiode (het tijdvak voor Pasen) wordt gegeten, alle onreinheden uit de maag worden verwijderd. Nicolas Culpeper, een andere herbalist, meende dat het zaad van van het kruid helpt tegen winderigheid en een koude maag. In vroegere kloostertuinen was het een veelvoorkomend kruid. Weet je ergens een oude locatie waar ooit een klooster heeft gestaan, dan zul je ook vaak verwilderde zwartmoeskervels aan kunnen treffen.
Alle delen van de plant waren eetbaar, maar in de negentiende eeuw was deze opmerkelijke plant al bijna helemaal vergeten. Tegenwoordig wordt deze oeroude eetbare plant slechts verbouwd in enkele tuinen van oude families, maar ook in tuinen van mensen die 'in direct contact staan met de natuur'.
Maar ik kan u hier en nu voorspellen dat zwartmoeskervel aan het begin van een zogenaamde revival staat en dat we binnenkort allemaal weer dit kruid gaan toepassen in allerlei gerechten.
Valeriaan
In Nederland groeien en bloeien twee inheemse valeriaansoorten, de kleine valeriaan (Valeriana dioica) en de hier besproken echte valeriaan (Valeriana officinalis). Beide behoren tot de valeriaanfamilie (Valerianaceae), waartoe ook het geslacht veldsla (Valerianella) behoort en waarvan de familieleden tegenwoordig in salades worden verwerkt.
Echte valeriaan is een kruidachtige plant, die opvalt omdat hij een hoge en overblijvende plant is. Deze bloeit slechts korte tijd aan het begin van de zomer met witte tot lichtroze bloemetjes. De meeste mensen vinden de geur van de valeriaan maar onaangenaam, maar op katten heeft diezelfde geur een onweerstaanbaar effect. Men vermoedt dat dit het gevolg is van een stofje met de naam actinidine, dat voor een kat vrijwel dezelfde geur heeft als kattenurine. Geen wonder dat ze zo in de stress raken.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Valeriana, is van Latijnse oorsprong. In de taal van de Romeinen betekende valere in eerste instantie zoiets als ‘ik ben gezond’ of ‘ik ben sterk’. Dat woord kreeg zo langzamerhand een iets andere betekenis en in het oud-Noors werd het valdr ‘leider’ en via het oud-Franse valoir werd het ‘waardig’. Uiteindelijk ontstond uit het Latijnse woord in de 14de eeuw in Frankrijk en Engeland zelfs een voornaam: Vaillant (‘moedig’), een naam die bij sommigen van ons nog herinneringen oproept van het stripverhaal over Prins Valliant. Het tweede deel, officinalis, is ook afkomstig uit het Latijn, waar het woord officium vertaald kan worden als (ruimte voor een) ‘dienst’.
Echte valeriaan wordt natuurlijk al eeuwenlang gebruikt als middel om wat tot rust te komen, waarna de slaap kan toeslaan. Ook zou het enige werking kunnen hebben bij het voorkomen van migraine. Het zijn de wortels waarin de werkzame stoffen zich zouden verbergen. Ondanks jarenlang onderzoek[1] zijn wetenschappers er nog steeds niet precies uit of het echt werkt en welke werkzame stoffen het gewenste rustgevende effect opleveren, maar mogelijk verhoogt valeriaan het niveau van de neurotransmitter GABA in de hersenen.
In de Middeleeuwen werd de tot poeder vermalen wortel ook gebruikt als een specerij en als parfum. Recepten uit Engeland van rond het jaar 1000 nC tonen aan dat valeriaanblaadjes vaak aan salades werd toegevoegd. Vele volkeren in Europa hadden bovendien de gewoonte om de wortel aan hun stoofpotten toe te voegen.
De echte valeriaan is dus niet alleen een rustgevend kruid, maar is ook een behoorlijk vergeten keukenkruid. Het wordt tijd dat we valeriaan zijn rechtmatige plaats in het kruidenrek teruggeven. Wie stuurt als eerste een heerlijk recept in?
[1] Atezaz Saeed et al: Herbal and Dietary Supplements for Treatment of Anxiety Disorders in American Family Physician - 2007
Echte valeriaan is een kruidachtige plant, die opvalt omdat hij een hoge en overblijvende plant is. Deze bloeit slechts korte tijd aan het begin van de zomer met witte tot lichtroze bloemetjes. De meeste mensen vinden de geur van de valeriaan maar onaangenaam, maar op katten heeft diezelfde geur een onweerstaanbaar effect. Men vermoedt dat dit het gevolg is van een stofje met de naam actinidine, dat voor een kat vrijwel dezelfde geur heeft als kattenurine. Geen wonder dat ze zo in de stress raken.
![]() |
[Foto: treasuremapper.blogspot.com] |
Echte valeriaan wordt natuurlijk al eeuwenlang gebruikt als middel om wat tot rust te komen, waarna de slaap kan toeslaan. Ook zou het enige werking kunnen hebben bij het voorkomen van migraine. Het zijn de wortels waarin de werkzame stoffen zich zouden verbergen. Ondanks jarenlang onderzoek[1] zijn wetenschappers er nog steeds niet precies uit of het echt werkt en welke werkzame stoffen het gewenste rustgevende effect opleveren, maar mogelijk verhoogt valeriaan het niveau van de neurotransmitter GABA in de hersenen.
In de Middeleeuwen werd de tot poeder vermalen wortel ook gebruikt als een specerij en als parfum. Recepten uit Engeland van rond het jaar 1000 nC tonen aan dat valeriaanblaadjes vaak aan salades werd toegevoegd. Vele volkeren in Europa hadden bovendien de gewoonte om de wortel aan hun stoofpotten toe te voegen.
De echte valeriaan is dus niet alleen een rustgevend kruid, maar is ook een behoorlijk vergeten keukenkruid. Het wordt tijd dat we valeriaan zijn rechtmatige plaats in het kruidenrek teruggeven. Wie stuurt als eerste een heerlijk recept in?
[1] Atezaz Saeed et al: Herbal and Dietary Supplements for Treatment of Anxiety Disorders in American Family Physician - 2007
Sofiekruid
Mosterd is zowel een een uitgebreide als een verwarringstichtende familie. Er bestaan diverse planten die trots de naam mosterd dragen, maar het lastige is dat ze niet allemaal tot hetzelfde geslacht behoren. Een goed voorbeeld van die verwarring is het sofiekruid.
Sofiekruid (Descurainia sophia) een volstrekt vergeten keukenkruid. Het is een tot één meter hoge rechtopstaande plant. Deze mosterdplant is direct te onderscheiden van alle andere in Nederland voorkomende kruisbloemigen door zijn fijn verdeelde bladeren. Het is een oorspronkelijk Euraziatische soort, die in Nederland in kalkrijke duinen aan de Noordzeekust van nature zal voorkomen. De meeste vindplaatsen zijn tegenwoordig gemeld op de Waddeneilanden, want juist daar bestaan nog ongerepte duinen. Het groeit bovendien aan wegranden en in omgewerkte bermen, soms ook op spoorwegemplacementen en haventerreinen.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Descurainia, eert François Descourain of Descurain (1658-1740), een Franse geneesheer en apotheker in Étampes, nabij Parijs. Hij is bekend geworden door zijn correspondentie met diverse bekende plantkundigen en schreef zelfs een boek over de flora die hij in de omgeving van zijn woonplaats aantrof. Het tweede deel, sophia, is afkomstig van het Griekse woord sophós, dat ‘wijsheid’ en later ‘wijze man’ betekend heeft.
Na de bloei ontstaan uit het vruchtbeginsel langwerpige en opwaarts krommende doosvruchten ofwel hauwen. Hauwen zijn simpelweg mini-peultjes, waarin de mosterdzaden zich bevinden. Het zaad wordt zowel rauw als gekookt of geroosterd gegeten worden, maar kan ook tot mosterd geperst worden.
Het jonge blad is een pittige toevoeging in salades. Het oudere blad kan na kort roerbakken eveneens gegeten worden.
De naam sofiekruid is niet voor niets gekozen, want sophos betekent in het oud-Grieks ‘wijsheid’ en die naam is te danken aan zijn aanduiding in oude kruidenboeken. Onder middeleeuwse kruidenmannetjes en –vrouwtjes stond hij bekend als Sophia Chirurgorum, de 'Wijsheid van de Chirurgijnen' omdat het kruid als laatste redmiddel tegen dysenterie werd ingezet. Ook werden aan het sofiekruid wondhelende en verdovende eigenschappen toegeschreven.
In Duitsland is het bekend als Sophienrauke (van ‘raket’ en het Latijnse eruca) en wordt het geassocieerd met Sint Sophia van Rome (gestorven in 304 nC), die werd aangeroepen om in het voorjaar te laat intredende vorst tegen te gaan. Ze is daarmee een van minst bekende de ijsheiligen, maar tegelijkertijd is het een opmerkelijk voorbeeld van de wijze waarop de katholieke kerk de geloven en gebruiken van de heidense Germanen overnam en rimpelloos integreerde in hun eigen geloof.
Sofiekruid (Descurainia sophia) een volstrekt vergeten keukenkruid. Het is een tot één meter hoge rechtopstaande plant. Deze mosterdplant is direct te onderscheiden van alle andere in Nederland voorkomende kruisbloemigen door zijn fijn verdeelde bladeren. Het is een oorspronkelijk Euraziatische soort, die in Nederland in kalkrijke duinen aan de Noordzeekust van nature zal voorkomen. De meeste vindplaatsen zijn tegenwoordig gemeld op de Waddeneilanden, want juist daar bestaan nog ongerepte duinen. Het groeit bovendien aan wegranden en in omgewerkte bermen, soms ook op spoorwegemplacementen en haventerreinen.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Descurainia, eert François Descourain of Descurain (1658-1740), een Franse geneesheer en apotheker in Étampes, nabij Parijs. Hij is bekend geworden door zijn correspondentie met diverse bekende plantkundigen en schreef zelfs een boek over de flora die hij in de omgeving van zijn woonplaats aantrof. Het tweede deel, sophia, is afkomstig van het Griekse woord sophós, dat ‘wijsheid’ en later ‘wijze man’ betekend heeft.
Na de bloei ontstaan uit het vruchtbeginsel langwerpige en opwaarts krommende doosvruchten ofwel hauwen. Hauwen zijn simpelweg mini-peultjes, waarin de mosterdzaden zich bevinden. Het zaad wordt zowel rauw als gekookt of geroosterd gegeten worden, maar kan ook tot mosterd geperst worden.
Het jonge blad is een pittige toevoeging in salades. Het oudere blad kan na kort roerbakken eveneens gegeten worden.
De naam sofiekruid is niet voor niets gekozen, want sophos betekent in het oud-Grieks ‘wijsheid’ en die naam is te danken aan zijn aanduiding in oude kruidenboeken. Onder middeleeuwse kruidenmannetjes en –vrouwtjes stond hij bekend als Sophia Chirurgorum, de 'Wijsheid van de Chirurgijnen' omdat het kruid als laatste redmiddel tegen dysenterie werd ingezet. Ook werden aan het sofiekruid wondhelende en verdovende eigenschappen toegeschreven.
In Duitsland is het bekend als Sophienrauke (van ‘raket’ en het Latijnse eruca) en wordt het geassocieerd met Sint Sophia van Rome (gestorven in 304 nC), die werd aangeroepen om in het voorjaar te laat intredende vorst tegen te gaan. Ze is daarmee een van minst bekende de ijsheiligen, maar tegelijkertijd is het een opmerkelijk voorbeeld van de wijze waarop de katholieke kerk de geloven en gebruiken van de heidense Germanen overnam en rimpelloos integreerde in hun eigen geloof.
Stevia
Stevia (Stevia rebaudiana) is een kleine struikachtige plant, die van oorsprong groeit in subtropische gebieden aan de oevers van moerassen, maar ook in wat grassige gebieden tot een hoogte van zo’n 700 meter. In tropische regio’s kan zelfs een hoogte van 1500 meter bereikt worden. De zoete variant van stevia treffen we echter slechts aan in een zeer beperkt gebied in het noordoostelijke deel van Paraguay en wat aangrenzende delen van het buurland Brazilië. Het stevia-plantje voelt zich daar enorm thuis in de halfdroge gebieden met een wat zanderige en vulkanische bodem van dit wat heuvelachtige terrein en het kan – mits de omstandigheden perfect zijn – een hoogte van zo’n 80 centimeter bereiken. Die perfecte omstandigheden hebben niet alleen met de goede ondergrond en temperaturen te maken, maar zeker ook met de hoeveelheid zon.
Stevia is een direct familielid van een aantal in ons land veelvuldig voorkomende plantengeslachten, zoals sla, paardebloem en zonnebloem.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Stevia, vernoemt Pedro Jaime Esteve, die zich in de geest van zijn tijd Petri Iacobi Stevii noemde. Stevii was een beroemd medicus en professor in de plantkunde aan de Universiteit van het Spaanse Valencia en hij overleed in het jaar 1556. Het tweede deel, rebaudiana, eert dokter Ovidio Rebaudi, een negentiende eeuwse Paraguayaanse chemicus, die er als eerste in slaagde de zoete bestanddelen uit het plantje te destilleren. Hij isoleerde twee soorten stoffen: de ene bleek enorm zoet en de andere bleek bitter.
Van het geslacht stevia zijn tegenwoordig ongeveer 280 verschillende (onder)soorten bekend, die een uitgebreid leefgebied hebben, wat zich uitspreidt van Zuid-Amerika, via Centraal Amerika en Mexico tot enkele zuidelijke staten van de Verenigde Staten van Amerika. Van die 280 verschillende soorten van de stevia plant is er slechts eentje die zo zoet smaakt.
Hoewel in de meeste boeken over stevia gezegd wordt dat de Stevia rebaudiana de enige steviavariant is die zoet is, is dit niet helemaal waar: minstens 18 andere soorten en ondersoorten bleken na onderzoek in meer of mindere mate ook zoet te zijn[1]. In een exemplaar van een Stevia rebaudiana troffen onderzoekers[2] naast stevioside ook de rebaudiosides A en C aan en in een exemplaar van de in Mexico groeiende Stevia phlebophylla werd door hen toch ook een behoorlijke hoeveelheid stevioside aangetroffen. Maar uiteraard in veel lagere concentraties dan in de Stevia rebaudiana.
Dat stevia al misschien duizenden jaren lang door de inheemse bevolking op zijn waarde werd geschat betekende echter nog niet dat de plant ook door de moderne wetenschap was ontdekt. Net zoals Columbus wordt geëerd omdat hij in 1492 Amerika ontdekte, terwijl het hele continent natuurlijk al tienduizenden jaren eerder door de aldaar wonende bevolking was ontdekt, duurde het tot het jaar 1887 totdat een Zuid-Amerikaanse botanicus het plantje voor het eerst echt en officieel voor die westerse wetenschappelijke wereld ‘ontdekte’. Moisés Santiago Bertoni (1857-1929) was een van oorsprong Italiaans-Zwitserse wetenschapper, die aan het einde van de negentiende eeuw naar Zuid-Amerika emigreerde en daar jarenlang de cultuur van de inheemse Guarani-indianen bestudeerde. Naast een heleboel andere planten, beschreef hij ook als eerste westerse wetenschapper Stevia.
Na het zaaien of afsnijden heeft de plant behoefte aan zo’n 12 uren zon per dag gedurende zo’n 40 tot 60 achtereenvolgende dagen en dat lukt het beste in gebieden, die ter hoogte van de evenaar liggen. Hoe meer zon, hoe hoger het steviolglycosidegehalte zal zijn en hoe zoeter ook de bladeren van het plantje zullen smaken.
Meer weten over stevia? Bestel het boek 'Alles over stevia' hier.
Wil je zelfs eens proberen om dit bijzondere plantje op te kweken dan kun je hier de zaadjes bestellen.
[1] Soejarto et al: Potential sweetening agents of plant origin. III. Organoleptic evaluation of Stevia leaf herbarium samples for sweetness in Journal of natural products - 1982
[2] Kinghorn et al: A phytochemical screening procedure for sweet ent-kaurene glycosides in the genus Stevia in Journal of natural products - 1984
Stevia is een direct familielid van een aantal in ons land veelvuldig voorkomende plantengeslachten, zoals sla, paardebloem en zonnebloem.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Stevia, vernoemt Pedro Jaime Esteve, die zich in de geest van zijn tijd Petri Iacobi Stevii noemde. Stevii was een beroemd medicus en professor in de plantkunde aan de Universiteit van het Spaanse Valencia en hij overleed in het jaar 1556. Het tweede deel, rebaudiana, eert dokter Ovidio Rebaudi, een negentiende eeuwse Paraguayaanse chemicus, die er als eerste in slaagde de zoete bestanddelen uit het plantje te destilleren. Hij isoleerde twee soorten stoffen: de ene bleek enorm zoet en de andere bleek bitter.
Van het geslacht stevia zijn tegenwoordig ongeveer 280 verschillende (onder)soorten bekend, die een uitgebreid leefgebied hebben, wat zich uitspreidt van Zuid-Amerika, via Centraal Amerika en Mexico tot enkele zuidelijke staten van de Verenigde Staten van Amerika. Van die 280 verschillende soorten van de stevia plant is er slechts eentje die zo zoet smaakt.
Hoewel in de meeste boeken over stevia gezegd wordt dat de Stevia rebaudiana de enige steviavariant is die zoet is, is dit niet helemaal waar: minstens 18 andere soorten en ondersoorten bleken na onderzoek in meer of mindere mate ook zoet te zijn[1]. In een exemplaar van een Stevia rebaudiana troffen onderzoekers[2] naast stevioside ook de rebaudiosides A en C aan en in een exemplaar van de in Mexico groeiende Stevia phlebophylla werd door hen toch ook een behoorlijke hoeveelheid stevioside aangetroffen. Maar uiteraard in veel lagere concentraties dan in de Stevia rebaudiana.
Dat stevia al misschien duizenden jaren lang door de inheemse bevolking op zijn waarde werd geschat betekende echter nog niet dat de plant ook door de moderne wetenschap was ontdekt. Net zoals Columbus wordt geëerd omdat hij in 1492 Amerika ontdekte, terwijl het hele continent natuurlijk al tienduizenden jaren eerder door de aldaar wonende bevolking was ontdekt, duurde het tot het jaar 1887 totdat een Zuid-Amerikaanse botanicus het plantje voor het eerst echt en officieel voor die westerse wetenschappelijke wereld ‘ontdekte’. Moisés Santiago Bertoni (1857-1929) was een van oorsprong Italiaans-Zwitserse wetenschapper, die aan het einde van de negentiende eeuw naar Zuid-Amerika emigreerde en daar jarenlang de cultuur van de inheemse Guarani-indianen bestudeerde. Naast een heleboel andere planten, beschreef hij ook als eerste westerse wetenschapper Stevia.
Na het zaaien of afsnijden heeft de plant behoefte aan zo’n 12 uren zon per dag gedurende zo’n 40 tot 60 achtereenvolgende dagen en dat lukt het beste in gebieden, die ter hoogte van de evenaar liggen. Hoe meer zon, hoe hoger het steviolglycosidegehalte zal zijn en hoe zoeter ook de bladeren van het plantje zullen smaken.
Meer weten over stevia? Bestel het boek 'Alles over stevia' hier.
Wil je zelfs eens proberen om dit bijzondere plantje op te kweken dan kun je hier de zaadjes bestellen.
[1] Soejarto et al: Potential sweetening agents of plant origin. III. Organoleptic evaluation of Stevia leaf herbarium samples for sweetness in Journal of natural products - 1982
[2] Kinghorn et al: A phytochemical screening procedure for sweet ent-kaurene glycosides in the genus Stevia in Journal of natural products - 1984
Look-zonder-look
Look-zonder-look (Alliaria petiolata) behoort tot de mosterdfamilie (Brassicaceae) en was vooral vroeger in gebruik als keukenkruid omdat het een aroma bezit dat een duidelijke combinatie is van mosterd en knoflook. Dat leverde hem in Engeland de naam garlicmustard (‘knoflookmosterd’) en poor man’s musterd (‘arme lui’s mosterd’) op.
Gewoonlijk is look-zonder-look een tweejarige plant. In het eerste jaar wordt een rozet van gevormd van ronde, ietwat gerimpelde blaadjes, die naar knoflook ruiken wanneer ze gekneusd worden. Het volgende vormt zich ook de bloemstengel. Look-zonder-look is een voorzomerbloeier met tere witte bloempjes in dichte clusters.
Binnen de mosterdfamilie is de plant uiterst herkenbaar vanwege haar hartvormige, gegolfde blaadjes. Bij kreuzing verspreiden ze de welbekende geur van uien of andere looksoorten (Allium spp.). Omdat de plant in verder niets op een look lijkt, is het duidelijk dat we te maken hebben met een ‘look-zonder-look’.
Deze soort is inheems in het grootste deel van Europa, noordelijk Afrika en Zuidwest Azië tot in Noord-India. In Nederland is look-zonder-look plaatselijk vrij algemeen, maar houdt toch het liefst van de Hollandse duinstreken en de Limburgse oevers van de grote rivieren. Hij doet het goed op vochtige, voedselrijke grond in loofbossen, langs bospaden en beken, liefst enigszins in de schaduw.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Alliaria, is afkomstig uit het Latijn, waar het ‘als knoflook’ betekent. Het tweede deel, petiolata, is ook al van de taal uit het oude Romeinse Rijk afgeleid: petiole betekent ‘steel’ en verklaart de lange steel van dit bijzondere lid van de mosterdfamilie.
Van Look-zonder-look is ontdekt dat het een van de oudste keukenkruiden van Europa is. Archeologische opgravingen hebben aan het licht gebracht dat gerechten in de Baltische staten al bijna 6000 jaar geleden werden gekruid met look-zonder-look. Dus is het een beetje vreemd dat zo’n opmerkelijk kruid eigenlijk een beetje in de vergetelheid is geraakt.
De fijngehakte bladeren werden als smaakmaker toegevoegd aan salades and sauzen, zoals pesto. Soms worden de bloemen ook aan salades toegevoegd: decoratief én smaakvol. In Frankrijk werden zaadjes van look-zonder-look wel toegepast als specerij in bepaalde gerechten.
Ook als geneeskruid had het ooit een reputatie hoog te houden. Het werd soms gebruikt om wonden te ontsmetten en op die manier het genezingsproces te versnellen.
In de Verenigde Staten meende men ook dat het een goed idee was om look-zonder-look in gerechten te verwerken en men plantte het vanaf 1860 aan in kruidentuintjes. Zoals zo vaak ontsnapten enkele vrijheidslievende exemplaren en ondertussen staat dit keukenkruid bekend als een invasieve soort. Het is ook nooit goed.
Gewoonlijk is look-zonder-look een tweejarige plant. In het eerste jaar wordt een rozet van gevormd van ronde, ietwat gerimpelde blaadjes, die naar knoflook ruiken wanneer ze gekneusd worden. Het volgende vormt zich ook de bloemstengel. Look-zonder-look is een voorzomerbloeier met tere witte bloempjes in dichte clusters.
Binnen de mosterdfamilie is de plant uiterst herkenbaar vanwege haar hartvormige, gegolfde blaadjes. Bij kreuzing verspreiden ze de welbekende geur van uien of andere looksoorten (Allium spp.). Omdat de plant in verder niets op een look lijkt, is het duidelijk dat we te maken hebben met een ‘look-zonder-look’.
![]() |
[Foto: Kristian Peters] |
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Alliaria, is afkomstig uit het Latijn, waar het ‘als knoflook’ betekent. Het tweede deel, petiolata, is ook al van de taal uit het oude Romeinse Rijk afgeleid: petiole betekent ‘steel’ en verklaart de lange steel van dit bijzondere lid van de mosterdfamilie.
Van Look-zonder-look is ontdekt dat het een van de oudste keukenkruiden van Europa is. Archeologische opgravingen hebben aan het licht gebracht dat gerechten in de Baltische staten al bijna 6000 jaar geleden werden gekruid met look-zonder-look. Dus is het een beetje vreemd dat zo’n opmerkelijk kruid eigenlijk een beetje in de vergetelheid is geraakt.
De fijngehakte bladeren werden als smaakmaker toegevoegd aan salades and sauzen, zoals pesto. Soms worden de bloemen ook aan salades toegevoegd: decoratief én smaakvol. In Frankrijk werden zaadjes van look-zonder-look wel toegepast als specerij in bepaalde gerechten.
Ook als geneeskruid had het ooit een reputatie hoog te houden. Het werd soms gebruikt om wonden te ontsmetten en op die manier het genezingsproces te versnellen.
In de Verenigde Staten meende men ook dat het een goed idee was om look-zonder-look in gerechten te verwerken en men plantte het vanaf 1860 aan in kruidentuintjes. Zoals zo vaak ontsnapten enkele vrijheidslievende exemplaren en ondertussen staat dit keukenkruid bekend als een invasieve soort. Het is ook nooit goed.
Komkommerkruid (of Borage)
Het komkommerkruid (Borago officinalis) draagt ook de namen bernagie of borage. Het is een aanwijzing dat het kruid hier niet inheems is en dat men ooit dacht dat het medicinale krachten had.
De roots van het komkommerkuid liggen in Syrië en zijn al in de oudheid over het gehele Middellandse Zeegebied verspreid. Ze zouden via reizende monniken naar het noorden zijn vervoerd om in de maar zijn richting onze contreien gereisd doordat monniken de zaden in hun kruidentuinen aan wilden planten. Jawel, ook voor zijn medicinale toepassingen, maar ook om hun bier een beetje pit te geven.
Het kruid zal in ons land niet verder komen dan een hoogte van zo’n 60 centimeter. De soort behoort tot de ruwbladigen en dat betekent dat alle onderdelen van de plant bedekt zijn met korte, zachte haartjes. Het meest opvallend zijn echter de prachtige azuurblauwe bloemen, die bloeien van mei tot september.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Borago, is te herleiden tot het Latijnse woord reburrus, dat ‘ruw’ betekent en dus zijn beharing verklaart. Het tweede deel, officinalis, is ook van een Latijnse oorsprong: officium wordt vertaald met ‘dienst’, ‘functie’ of ‘handel’. Het is dus een plaats waar handel gedreven wordt, een office.
De aantrekkelijke bloemblaadjes worden, vooral in Mediterrane landen, gebruikt om salades wat op te fleuren. Die blaadjes hebben een vage, komkommerachtige smaak en dat verklaart natuurlijk ook direct zijn Nederlandse naam. Soms worden ook de jonge blaadjes in salades gebruikt.
In de wereld van de fytotherapie wordt gedacht dat een aftreksel van komkommerkruid zou helpen tegen reuma, nierontstekingen en tegen borst- en slijmvliesontstekingen. Bovendien zou het de urine-afdrijving bevorderen. In wijn en bier zouden de bloemblaadjes helpen tegen neerslachtigheid.
De zaden van het komkommerkruid bevatten een hoog gehalte aan gamma-linoleenzuur (GLA), een omega-6 vetzuur. De laatste paar jaar staan deze onverzadigde vetzuren in de belangstelling van allerlei wetenschappers, want ze hebben een gunstig effect op het cholesterolgehalte en daarmee op het risico op hart- en vaatziekten. Normaal wordt gamma-linoleenzuur (GLA) uit planten als teunisbloemen gewonnen, maar ook komkommerkruid is een mogelijkheid.
Komkommerkruid heeft echter ook een duistere kant, want de plant bevat ook kleine hoeveelheden pyrrolizidine alkaloïden (intermedine, lycopsamine, amabiline, supinine en een aantal gerelateerde stofjes), waarvan bewezen is dat ze kanker kunnen veroorzaken en giftig voor de lever (hepatotoxisch) zijn.
De prachtige blauwe kleur van de bloemblaadjes wordt veroorzaakt door thesinine, ook een pyrrolizidine alkaloïde, maar dit is een van de weinig niet-giftige pyrrolizidine alkaloïden in planten. Die bloemblaadjes mogen dus nog steeds een heerlijke salade versieren.
De roots van het komkommerkuid liggen in Syrië en zijn al in de oudheid over het gehele Middellandse Zeegebied verspreid. Ze zouden via reizende monniken naar het noorden zijn vervoerd om in de maar zijn richting onze contreien gereisd doordat monniken de zaden in hun kruidentuinen aan wilden planten. Jawel, ook voor zijn medicinale toepassingen, maar ook om hun bier een beetje pit te geven.
Het kruid zal in ons land niet verder komen dan een hoogte van zo’n 60 centimeter. De soort behoort tot de ruwbladigen en dat betekent dat alle onderdelen van de plant bedekt zijn met korte, zachte haartjes. Het meest opvallend zijn echter de prachtige azuurblauwe bloemen, die bloeien van mei tot september.
![]() |
[Foto: www.wildflowerfinder.co.uk] |
De aantrekkelijke bloemblaadjes worden, vooral in Mediterrane landen, gebruikt om salades wat op te fleuren. Die blaadjes hebben een vage, komkommerachtige smaak en dat verklaart natuurlijk ook direct zijn Nederlandse naam. Soms worden ook de jonge blaadjes in salades gebruikt.
In de wereld van de fytotherapie wordt gedacht dat een aftreksel van komkommerkruid zou helpen tegen reuma, nierontstekingen en tegen borst- en slijmvliesontstekingen. Bovendien zou het de urine-afdrijving bevorderen. In wijn en bier zouden de bloemblaadjes helpen tegen neerslachtigheid.
De zaden van het komkommerkruid bevatten een hoog gehalte aan gamma-linoleenzuur (GLA), een omega-6 vetzuur. De laatste paar jaar staan deze onverzadigde vetzuren in de belangstelling van allerlei wetenschappers, want ze hebben een gunstig effect op het cholesterolgehalte en daarmee op het risico op hart- en vaatziekten. Normaal wordt gamma-linoleenzuur (GLA) uit planten als teunisbloemen gewonnen, maar ook komkommerkruid is een mogelijkheid.
Komkommerkruid heeft echter ook een duistere kant, want de plant bevat ook kleine hoeveelheden pyrrolizidine alkaloïden (intermedine, lycopsamine, amabiline, supinine en een aantal gerelateerde stofjes), waarvan bewezen is dat ze kanker kunnen veroorzaken en giftig voor de lever (hepatotoxisch) zijn.
De prachtige blauwe kleur van de bloemblaadjes wordt veroorzaakt door thesinine, ook een pyrrolizidine alkaloïde, maar dit is een van de weinig niet-giftige pyrrolizidine alkaloïden in planten. Die bloemblaadjes mogen dus nog steeds een heerlijke salade versieren.
Salie
Salie (Salvia officinalis) is een keukenkruid met een behoorlijk overheersende smaak. Mede daardoor wordt hij in Nederland spaarzaam gebruikt bij vleesgerechten. In het buitenland wordt dit kruid veel meer op waarde geschat. In Frankrijk gebruikt men salie bij de bereiding van wit vlees en groentesoepen, in Italië wordt salie toegevoegd aan saltimbocca, osso buco, paupiette en minestrone met rijst. In Engeland is salie onmisbaar bij gevogelte en varkensvlees.
Dat salie in Engeland bijzonder populair is blijkt wel dat het, samen met peterselie en tijm, een hoofdrol speelt in een traditioneel liedje met de titel ‘Scarborough Fair’, dat beroemd is geworden door de bewerking van Simon and Garfunkel.
De plant wordt tot 80 centimeter hoog, afhankelijk van de ondergrond en klimatologische omstandigheden. De bladeren worden als kruid gebruikt en zijn groengrijzig van kleur.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Salvia, is te herleiden tot het Latijnse woord salvere (‘redden’), een woord dat zelfs nu nog in het Engels te herkennen is als save. Het tweede deel, officinalis, is al eerder beschreven: het betekent in het Latijn zoiets als ‘kantoor’, maar dan in de betekenis van ‘apotheek’. Ook hier maakt het Engelse woord office alles een stuk duidelijker.
De Romeinen zagen salie meer als geneeskrachtig kruid en minder als keukenkruid. Het heeft een sterk ontsmettende werking en werd daardoor veel toegepast bij de behandeling van wonden en (het voorkomen van) ontstekingen. Salie zit inderdaad boordevol essentiële oliën als cineool, borneool en thujone. Het blad bevat verder ook allerhande bittere en zure ingrediënten. Dat alles betekent dat er, naast de voordelen, ook enkele nadelen aan het gebruik van salie moet zitten. Inderdaad is dit keukenkruid in hogere concentraties giftig.
In het verleden werd ook in Nederland salie voor diens rustgevende effecten gebruikt. Salie werd in melk gekookt en Deze saliemelk werd als geneeskrachtig en rustgevend beschouwd. De term ‘Jan Salie’ werd ooit door de schrijver Potgieter (1808-1875) gebruikt om de soms trage, saaie en initiatiefloze Nederlander uit zijn tijd te beschrijven.
Modern onderzoek toont aan dat de werkzame stoffen in salie mogelijk werkzaam zijn tegen bacteria, schimmels en virussen. Denk echter niet dat je daarom ongestraft langdurig teveel salie kunt consumeren want een teveel betekent onvermijdelijk dat je lichaam uiteindelijk hetzelfde lot zal ondergaan als een bacterie, schimmel of virus.
Onderzoek[1] heeft wel voorlopig aangetoond dat een extract van salie mogelijk – let wel: mogelijk – een effect kan hebben bij het beheersen van de agitatie van patiënten, die leiden aan de ziekte van Alzheimer. Ook het geheugen lijkt[2] ietwat verbeterd te worden na inname van een kruid als salie.Veel meer onderzoek is nog noodzakelijk.
Koop je Griekse salie hier.
[1] Akhondzadeh et al: Salvia officinalis extract in the treatment of patients with mild to moderate Alzheimer's disease: a double blind, randomized and placebo-controlled trial in Journal of Clinical Pharmacy and Therapeutics - 2003
[2] Kennedy et al: The psychopharmacology of European herbs with cognition-enhancing properties in Current Pharmaceutical Design - 2006
Dat salie in Engeland bijzonder populair is blijkt wel dat het, samen met peterselie en tijm, een hoofdrol speelt in een traditioneel liedje met de titel ‘Scarborough Fair’, dat beroemd is geworden door de bewerking van Simon and Garfunkel.
De plant wordt tot 80 centimeter hoog, afhankelijk van de ondergrond en klimatologische omstandigheden. De bladeren worden als kruid gebruikt en zijn groengrijzig van kleur.
![]() |
[Foto: David Monnieux] |
De Romeinen zagen salie meer als geneeskrachtig kruid en minder als keukenkruid. Het heeft een sterk ontsmettende werking en werd daardoor veel toegepast bij de behandeling van wonden en (het voorkomen van) ontstekingen. Salie zit inderdaad boordevol essentiële oliën als cineool, borneool en thujone. Het blad bevat verder ook allerhande bittere en zure ingrediënten. Dat alles betekent dat er, naast de voordelen, ook enkele nadelen aan het gebruik van salie moet zitten. Inderdaad is dit keukenkruid in hogere concentraties giftig.
In het verleden werd ook in Nederland salie voor diens rustgevende effecten gebruikt. Salie werd in melk gekookt en Deze saliemelk werd als geneeskrachtig en rustgevend beschouwd. De term ‘Jan Salie’ werd ooit door de schrijver Potgieter (1808-1875) gebruikt om de soms trage, saaie en initiatiefloze Nederlander uit zijn tijd te beschrijven.
Modern onderzoek toont aan dat de werkzame stoffen in salie mogelijk werkzaam zijn tegen bacteria, schimmels en virussen. Denk echter niet dat je daarom ongestraft langdurig teveel salie kunt consumeren want een teveel betekent onvermijdelijk dat je lichaam uiteindelijk hetzelfde lot zal ondergaan als een bacterie, schimmel of virus.
Onderzoek[1] heeft wel voorlopig aangetoond dat een extract van salie mogelijk – let wel: mogelijk – een effect kan hebben bij het beheersen van de agitatie van patiënten, die leiden aan de ziekte van Alzheimer. Ook het geheugen lijkt[2] ietwat verbeterd te worden na inname van een kruid als salie.Veel meer onderzoek is nog noodzakelijk.
Koop je Griekse salie hier.
[1] Akhondzadeh et al: Salvia officinalis extract in the treatment of patients with mild to moderate Alzheimer's disease: a double blind, randomized and placebo-controlled trial in Journal of Clinical Pharmacy and Therapeutics - 2003
[2] Kennedy et al: The psychopharmacology of European herbs with cognition-enhancing properties in Current Pharmaceutical Design - 2006
Kardemom
Kardemom (Elettaria cardamomum) is, om het direct ingewikkeld te maken, een specerij, die afkomstig kan zijn van verschillende soorten planten binnen twee geslachten, Elettara en Amonum. Ze behoren alle tot de familie van de gemberachtigen (Zingiberaceae) en dat betekent dat kardemom een aantal belangrijke familieleden op zijn verjaardag mag verwachten, waaronder de bekende geelwortel (Kurkuma of Koenjit), gember (Zingiber officinale) en laos (Alpinia galanga).
De kardemom groeit in tropische regionen en dan voornamelijk wat hooggelegen gebieden in India en omringende landen. Gewoonlijk is de kardemom in zijn thuislanden een plant, die een hoogte van vier meter kan bereiken. Hij bezit bladeren tot 60 centimeter lang en prachtige tere witte bloemen, die lijken alsof ze met violet beschilderd zijn.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Elettaria, heeft een herkomst die terug te voeren is via het Maleis naar het Tamil. In die taal, die in Zuidelijk India en Sri Lanka (het vroegere Ceylon) gesproken wordt, betekent thari ‘(graan)korreltje’. Het tweede deel, cardamomom, is een combinatiewoord uit het Grieks: kardamon (κάρδαμον) was ‘(water)kers’ en anomon (ἄμωμον), een specerij.
Voor gember, geelwortel (kurkuma of koenjit) en laos is de wortel de bron voor de specerij, maar kardemom is een uitzondering. Het zijn de ongeveer een centimeter grote zaadjes, die zo gewild zijn dat ze in gedroogde toestand een zeer kostbare specerij opleveren. Kardemom heeft een unieke smaak met een intens aromatische, naar eucalyptus en citrus neigende geur en een ietwat harsachtige smaak. Al in het oude Egypte werd kardemom gebruikt als middel tegen slechte adem. Kardemom is een onmisbaar ingrediënt in Indische kruidenmengsels als kerrie en garam massala. In Azië kruidt men er ook vlees mee, een noodzakelijk kwaad omdat in tropische gebieden vlees snel aan bederf onderhevig is en kardemom het bederf vertraagd en door zijn sterke smaak de geur van bederf ietwat kan maskeren. Voorts wordt het als smaakmaker veel toegepast in Oosterse gerechten en dranken. In Nederland wordt hij ook verstopt in speculaaskruiden.
In de traditionele Oosterse geneeskunde speelt kardemom een belangrijke rol. Deze specerij wordt ingezet tegen infecties in tanden en tandvlees. Tevens denkt men dat kardemom werkzaam zou zijn bij diverse longproblemen, waaronder tuberculose. Dat enkele van de essentiële oliën in kardemom een antibacteriële werking hebben is onomstreden[1], maar ik zou maar niet geloven in zijn werkzaamheid tegen de tuberkelbactierie in je longen. Wel interessant is het inzicht[2] dat kardemom wellicht zou kunnen helpen bij bepaalde vormen van huidkanker.
Een heerlijk recept voor Zweedse kardemomkoekjes is hier te vinden.
De kardemom groeit in tropische regionen en dan voornamelijk wat hooggelegen gebieden in India en omringende landen. Gewoonlijk is de kardemom in zijn thuislanden een plant, die een hoogte van vier meter kan bereiken. Hij bezit bladeren tot 60 centimeter lang en prachtige tere witte bloemen, die lijken alsof ze met violet beschilderd zijn.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Elettaria, heeft een herkomst die terug te voeren is via het Maleis naar het Tamil. In die taal, die in Zuidelijk India en Sri Lanka (het vroegere Ceylon) gesproken wordt, betekent thari ‘(graan)korreltje’. Het tweede deel, cardamomom, is een combinatiewoord uit het Grieks: kardamon (κάρδαμον) was ‘(water)kers’ en anomon (ἄμωμον), een specerij.
Voor gember, geelwortel (kurkuma of koenjit) en laos is de wortel de bron voor de specerij, maar kardemom is een uitzondering. Het zijn de ongeveer een centimeter grote zaadjes, die zo gewild zijn dat ze in gedroogde toestand een zeer kostbare specerij opleveren. Kardemom heeft een unieke smaak met een intens aromatische, naar eucalyptus en citrus neigende geur en een ietwat harsachtige smaak. Al in het oude Egypte werd kardemom gebruikt als middel tegen slechte adem. Kardemom is een onmisbaar ingrediënt in Indische kruidenmengsels als kerrie en garam massala. In Azië kruidt men er ook vlees mee, een noodzakelijk kwaad omdat in tropische gebieden vlees snel aan bederf onderhevig is en kardemom het bederf vertraagd en door zijn sterke smaak de geur van bederf ietwat kan maskeren. Voorts wordt het als smaakmaker veel toegepast in Oosterse gerechten en dranken. In Nederland wordt hij ook verstopt in speculaaskruiden.
![]() |
[Foto: www.satvikshop.com] |
Een heerlijk recept voor Zweedse kardemomkoekjes is hier te vinden.
[1] Agnihotri et al: Antimicrobial activity of essential oil and various extracts of fruits of greater cardamom in Indian Journal of Pharmaceutical Sciences - 2010
[1] Qiblawi et al: Chemopreventive effects of cardamom (Elettaria cardamomum L.) on chemically induced skin carcinogenesis in Swiss albino mice in Journal of Medicinal Food - 2012
Laurier
De laurier (Laurus nobilis) is een edele plant en dat blijkt natuurlijk al direct uit zijn soortnaam nobilis waar iedereen het woord 'nobel' in zal kunnen herkennen. Bovendien zijn laurierbladeren in de vorm van een laurierkrans natuurlijk al van oudsher het symbool van overwinning. Het moet dus wel een gewas zijn waar behoorlijke positieve aspecten aan verbonden zullen zijn.
De laurier is afkomstig uit de Mediterrane gebieden, waar de gemiddelde temperaturen natuurlijk iets aangenamer zijn dan in ons land. Het gevolg is dat de laurier hier in Nederland niet helemaal winterhard is. In zijn thuisland kan de laurier na vele jaren een hoogte van 20 meter bereiken. De lancetvormige leerachtige bladeren worden gebruikt om vis, vlees, soepen en sauzen van extra aroma te voorzien.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Laurus, wordt door taalgeleerden gemakshalve maar herleid tot het Keltische woord laur dat ‘groen’ zou betekenen. Men vergeet dus dat een inheems woord meer voor de hand zou liggen. In de loop der eeuwen zijn er vaak klankverschuivingen geweest en eentje daarvan is de ‘d’ naar ‘l’. Dat betekent dat laurus wellicht oorspronkelijk als daurus werd uitgesproken. Ooit was Daphne een Griekse nimf, die veranderd werd in een laurierboom. Daphne en het orakel van Delphi moeten een gezamenlijke herkomst hebben gehad en dat was delphus ‘baarmoeder’. Het tweede deel, nobilis, is Latijns en betekent ‘nobel’ of ‘beroemd’ en verklaart dat laurier door de als ereteken werd gebruikt.
In de Middeleeuwen dacht men dat laurier mensen zou beschermen tegen het kwaad. Nog steeds besluiten bewoners van sommige streken om voor de zekerheid toch maar een laurier bij de voordeur te planten.
De bladeren van de laurier bevatten een aantal etherische oliën, die laurier de zo karakteristieke geur geven. De belangrijkste is wel cineool en dat is dezelfde stof als ook in eucalyptus wordt aangetroffen. Dat betekent dat ook hier cineool positieve invloeden heeft bij neusverkoudheid. Maar er wordt in laurier ook nog andere stofjes aangetroffen, de laurosiden. Van lauroside B is recent ontdekt[1] dat het in grote hoeveelheden de celgroei remt van een agressieve vorm van huidkanker.
In de kruidengeneeskunde werd laurier dankbaar ingezet tegen allerhande kwalen, maar het meest bekend was de laurier toch wel als eetlustopwekker. Die reputatie heeft er eveneens voor gezorgd dat laurier werd toegepast in enkele beroemde dranken, zoals de Bloody Mary. Dat is een ingewikkelde cocktail op basis van vodka en tomatensap, naar smaak aangevuld met soms exotische ingrediënten.
Maar de Friese Beerenburg bevat natuurlijk ook laurier. Die hoef je tenminste niet zelf meer te mixen. Al mag dat wel natuurlijk.
[1] Panza et al: Lauroside B, a megastigmane glycoside from Laurus nobilis (bay laurel) leaves, induces apoptosis in human melanoma cell lines by inhibiting NF-κB activation in Journal of Natural Products - 2011
De laurier is afkomstig uit de Mediterrane gebieden, waar de gemiddelde temperaturen natuurlijk iets aangenamer zijn dan in ons land. Het gevolg is dat de laurier hier in Nederland niet helemaal winterhard is. In zijn thuisland kan de laurier na vele jaren een hoogte van 20 meter bereiken. De lancetvormige leerachtige bladeren worden gebruikt om vis, vlees, soepen en sauzen van extra aroma te voorzien.
![]() |
[Foto: atuale] |
In de Middeleeuwen dacht men dat laurier mensen zou beschermen tegen het kwaad. Nog steeds besluiten bewoners van sommige streken om voor de zekerheid toch maar een laurier bij de voordeur te planten.
De bladeren van de laurier bevatten een aantal etherische oliën, die laurier de zo karakteristieke geur geven. De belangrijkste is wel cineool en dat is dezelfde stof als ook in eucalyptus wordt aangetroffen. Dat betekent dat ook hier cineool positieve invloeden heeft bij neusverkoudheid. Maar er wordt in laurier ook nog andere stofjes aangetroffen, de laurosiden. Van lauroside B is recent ontdekt[1] dat het in grote hoeveelheden de celgroei remt van een agressieve vorm van huidkanker.
In de kruidengeneeskunde werd laurier dankbaar ingezet tegen allerhande kwalen, maar het meest bekend was de laurier toch wel als eetlustopwekker. Die reputatie heeft er eveneens voor gezorgd dat laurier werd toegepast in enkele beroemde dranken, zoals de Bloody Mary. Dat is een ingewikkelde cocktail op basis van vodka en tomatensap, naar smaak aangevuld met soms exotische ingrediënten.
Maar de Friese Beerenburg bevat natuurlijk ook laurier. Die hoef je tenminste niet zelf meer te mixen. Al mag dat wel natuurlijk.
[1] Panza et al: Lauroside B, a megastigmane glycoside from Laurus nobilis (bay laurel) leaves, induces apoptosis in human melanoma cell lines by inhibiting NF-κB activation in Journal of Natural Products - 2011
Zwarte Peper
Als je tegenwoordig je gerecht iets meer pit wilt geven, grijp je al snel naar de pepermolen om zwarte peper over je bord te malen. In vroeger tijden was het helemaal niet zo vanzelfsprekend om zo’n kostbare specerij gedachteloos in te zetten. Eeuwenlang waren specerijen door hun lange aanvoerroutes alleen voorbestemd voor de rijke elite van een land. Het waren de stoutmoedige mannen van de Oost-Indiëvaarders van de De Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC), die zwarte peper binnen het bereik van meer Nederlanders bracht door de Arabische tussenhandel uit te schakelen.
Zwarte peper (Piper nigrum) is inheems in zuidelijk India en het tegenwoordige Sri Lanka, maar wordt ondertussen in grote delen van de tropen veelvuldig aangeplant. De grootste exporteur is vandaag de dag Vietnam. De plant is een liaan, die tot vier meter lang kan worden en zich via andere bosbewoners naar de hemel probeert te richten. Hij verspreidt zich mede doordat zijn takken, die de grond raken, vrijwel direct wortels zullen produceren. De besjes van deze liaan rijpen van groen via rood naar bruin.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Piper, is via het Grieks en het Persisch terug te voeren op een oeroud woord uit het Sanskriet: pippali betekende ‘lange peper’. Het tweede deel, nigrum, is Latijns voor ‘zwart’.
De bekende peperkorrels zijn eigenlijk het gedroogde fruit van de peper en de verschillende gekleurde versies zijn slechts ontstaan door variaties in het productieproces. Zwarte pepers zijn gekookte en daarna gedroogde onrijpe vruchten, witte pepers zijn de gedroogde rijpe vruchten en de groene pepers zijn gedroogde onrijpe vruchten. Andere kleuren, zoals de roze pepers van de vierkleurenmelange, zijn behoren zelfs niet tot het geslacht Piper, maar de natuur heeft zoveel verschillende manieren om tot hetzelfde pittige resultaat te komen dat we slechts verwonderend kunnen genieten.
De pittigheid van peper is het gevolg van de aanwezigheid van een aantal alkaloïden, waaronder het bekende piperine en zijn broertje chavicine. Van piperine is bekend dat het een aantal positieve effecten op de gezondheid heeft (zie hier). De pittigheid van zwarte peper zorgt voor de aanmaak van extra maagzuur en leidt bovendien tot een versneld metabolisme. Met andere woorden: je verteert je voedsel sneller als het meer gepeperd is. Als je wat overgewicht denkt te hebben val je dus door peper te consumeren beter af. Verder lijkt wetenschappelijk onderzoek aan te tonen dat peper een effect heeft bij borstkanker (zie hier). Ik had al gemeld dat de werkzame stoffen uit de geelwortel (kurkuma of koenjit) – de curcuminoïden - behoorlijk gezond lijken te zijn, maar wetenschappelijk onderzoek[1] lijkt aan te tonen dat de combinatie van zwarte peper en geelwortel helemaal een succes is, want de opname van die curcuminoïden wordt volgens de resultaten met 2,000% verbeterd door zwarte peper.
[1] Shoba et al: Influence of Piperine on the Pharmacokinetics of Curcumin in Animals and Human Volunteers in Planta Medica - 1998
![]() |
[Foto: Royjose] |
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Piper, is via het Grieks en het Persisch terug te voeren op een oeroud woord uit het Sanskriet: pippali betekende ‘lange peper’. Het tweede deel, nigrum, is Latijns voor ‘zwart’.
De bekende peperkorrels zijn eigenlijk het gedroogde fruit van de peper en de verschillende gekleurde versies zijn slechts ontstaan door variaties in het productieproces. Zwarte pepers zijn gekookte en daarna gedroogde onrijpe vruchten, witte pepers zijn de gedroogde rijpe vruchten en de groene pepers zijn gedroogde onrijpe vruchten. Andere kleuren, zoals de roze pepers van de vierkleurenmelange, zijn behoren zelfs niet tot het geslacht Piper, maar de natuur heeft zoveel verschillende manieren om tot hetzelfde pittige resultaat te komen dat we slechts verwonderend kunnen genieten.
![]() |
[Foto: bbc.com] |
[1] Shoba et al: Influence of Piperine on the Pharmacokinetics of Curcumin in Animals and Human Volunteers in Planta Medica - 1998
Lievevrouwenbedstro
Met een geruststellende naam als het lievevrouwenbedstro (Galium odoratum) denk je al snel dat er geen nadelen aan het kruid verbonden zullen zijn. Dan heb je dan fout gedacht want er zitten toch wat duistere kantjes aan het lievevrouwenbedstro.
Het lievevrouwebedstro is een winterharde plant, die zich door haar kruipende wortelstok snel kan vermeerderen. Daardoor komt zij in steeds grotere hoeveelheden voor en vormt uiteindelijk als het ware één groot groen tapijt met witte sterretjes.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Galium, is van Oud-griekse oorsprong, waar gála (γάλα) 'melk' betekende. Vroeger werden familieleden van het plantje gebruikt bij de kaasbereiding. Het enzym aparine, dat vermoedelijk aanwezig is in alle gezinsleden van het geslacht walstro, waartoe het lievevrouwebedstro behoort, werd ooit als stremsel gebruikt. Het tweede deel van de naam, odoratum komt van het Latijnse woord odore, wat ‘geurig’ betekent. De plant heeft deze benaming gekregen vanwege de typische geur van de verwelkende bloemen, die aan hooi of pas gemaaid gras doet denken. Die geur is te wijten aan de aanwezigheid van bepaalde stofjes, de cumarines, en dan zijn we direct aanbeland bij de gevaarlijke kant van het lievevrouwenbedstro.
Cumarines staan bekend om hun anti-stollingseigenschappen. Het laat bloed dus langzamer stollen. Het werkt doordat het de activiteit van vitamine K belemmert en die vitamine is juist bedoeld om bloed te laten stollen. Natuurlijk zijn daar ooit leuke geneesmiddelen van gemaakt omdat het bij sommige aandoeningen juist enorm handig kan zijn als je bloed wat minder snel stolt als normaal. Het werd bijvoorbeeld gebruikt als middel om trombose of bloedpropjes te voorkomen. Datzelfde middel heeft natuurlijk ook weer een schaduwkant omdat het ook gebruikt werd als rattengif. Ratten kregen nauwelijks te stoppen bloedingen en stierven daar uiteindelijk ook aan.
Een zeldzame bijwerking van de cumarines is het zogenaamde ‘Paarse teen syndroom’. Deze aandoening wordt in verband gebracht met minieme hoeveelheden cholesterol, die door de cumarines losraken en met de bloedstroom naar de bloedvaten in de huid van de voet vervoerd worden. Dit zorgt voor die blauw-paarse kleur en dat kan behoorlijk pijnlijk zijn.
Het kruid wordt gebruikt als smaakmaker bij de bereiding van bowls met witte wijn. In Duitstalige landen wordt het toegevoegd aan meiwijnen en elders aan wereldberoemde likeuren, als Benedictine en Chartreuse.
De naam lievevrouwebedstro zelf is ontstaan doordat het plantje gebruikt werd als een soort luchtverfrisser. De prettige geur van hooi of pas gemaaid gras deed de onprettige ‘nachtelijke luchtjes’ verdwijnen uit het beddengoed. Ook werd het gezien als ziektewerend en lievevrouwebedstro werd soms ook boven het bed van een zieke gehangen. Tot Bonifatius het in 743 als een heidens gebruik verbood. Die Bonifatius was een echte spelbreker want hij hakte ook de heilige eik van de Friezen om in een poging te bewijzen dat ‘hun’ goden onmachtig waren. Die overmoed moest hij met de dood bekopen.
Het lievevrouwebedstro is een winterharde plant, die zich door haar kruipende wortelstok snel kan vermeerderen. Daardoor komt zij in steeds grotere hoeveelheden voor en vormt uiteindelijk als het ware één groot groen tapijt met witte sterretjes.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Galium, is van Oud-griekse oorsprong, waar gála (γάλα) 'melk' betekende. Vroeger werden familieleden van het plantje gebruikt bij de kaasbereiding. Het enzym aparine, dat vermoedelijk aanwezig is in alle gezinsleden van het geslacht walstro, waartoe het lievevrouwebedstro behoort, werd ooit als stremsel gebruikt. Het tweede deel van de naam, odoratum komt van het Latijnse woord odore, wat ‘geurig’ betekent. De plant heeft deze benaming gekregen vanwege de typische geur van de verwelkende bloemen, die aan hooi of pas gemaaid gras doet denken. Die geur is te wijten aan de aanwezigheid van bepaalde stofjes, de cumarines, en dan zijn we direct aanbeland bij de gevaarlijke kant van het lievevrouwenbedstro.
Cumarines staan bekend om hun anti-stollingseigenschappen. Het laat bloed dus langzamer stollen. Het werkt doordat het de activiteit van vitamine K belemmert en die vitamine is juist bedoeld om bloed te laten stollen. Natuurlijk zijn daar ooit leuke geneesmiddelen van gemaakt omdat het bij sommige aandoeningen juist enorm handig kan zijn als je bloed wat minder snel stolt als normaal. Het werd bijvoorbeeld gebruikt als middel om trombose of bloedpropjes te voorkomen. Datzelfde middel heeft natuurlijk ook weer een schaduwkant omdat het ook gebruikt werd als rattengif. Ratten kregen nauwelijks te stoppen bloedingen en stierven daar uiteindelijk ook aan.
Een zeldzame bijwerking van de cumarines is het zogenaamde ‘Paarse teen syndroom’. Deze aandoening wordt in verband gebracht met minieme hoeveelheden cholesterol, die door de cumarines losraken en met de bloedstroom naar de bloedvaten in de huid van de voet vervoerd worden. Dit zorgt voor die blauw-paarse kleur en dat kan behoorlijk pijnlijk zijn.
Het kruid wordt gebruikt als smaakmaker bij de bereiding van bowls met witte wijn. In Duitstalige landen wordt het toegevoegd aan meiwijnen en elders aan wereldberoemde likeuren, als Benedictine en Chartreuse.
De naam lievevrouwebedstro zelf is ontstaan doordat het plantje gebruikt werd als een soort luchtverfrisser. De prettige geur van hooi of pas gemaaid gras deed de onprettige ‘nachtelijke luchtjes’ verdwijnen uit het beddengoed. Ook werd het gezien als ziektewerend en lievevrouwebedstro werd soms ook boven het bed van een zieke gehangen. Tot Bonifatius het in 743 als een heidens gebruik verbood. Die Bonifatius was een echte spelbreker want hij hakte ook de heilige eik van de Friezen om in een poging te bewijzen dat ‘hun’ goden onmachtig waren. Die overmoed moest hij met de dood bekopen.
Oostindische kers
De Oostindische kers (Tropaeolum majus) is een wat vergeten, maar toch ook wat raadselachtig tuin- en keukenkruid. Zelfs zijn naam is al een aanfluiting want het plantje komt niet uit Oostelijk Indië, maar vanaf Zuid-Amerikaanse hoogvlakten in landen als Bolivia, Peru en Columbia. Ook is hij geen kersensoort, maar dat is een foutieve vertaling van het Engelse woord cress, dat ook hier een groep planten aanduidt die een wat pittige smaak hebben, zoals de waterkers (watercress) en de tuinkers (gardencress).
De Oostindische kers is een eenjarige klimmende, kruipende of hangende plant, maar de beste keus zijn de laagblijvende rassen, welke een hoogte van zo’n 40 centimeter kunnen halen. Hij begroet je met bijna ronde bladeren en met prachtige meestal rode, maar soms ook gele of oranje bloemen.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Tropaeolum, is afkomstig uit het Latijn, waar tropaeum in het Romeinse Rijk een soort monument geweest is om een overwinning te herdenken. Dat is uiteindelijk weer te herleiden tot het Griekse woord trope, dat ‘vlucht (van de vijand)’ betekende. Wij herkennen er nog steeds het woord ‘trofee’ in en dat alles refereert aan de schildvormige bladeren van de Oostindische kers. Het tweede deel, majus, betekent in het Latijns ‘de grote’.
Bloemen, bladeren en zaden zijn eetbaar en doen met hun licht peperige smaak denken aan waterkers. De bladeren en bloemen kunnen in pittige salades worden verwerkt. De verse naar een pittige pepersmaak neigende zaden kan men in sauzen gebruiken.
In Zuid-Amerika weet de bevolking de Oostindische kers te waarderen voor zijn effecten op de gezondheid. Zo zouden de werkzame stoffen kunnen helpen bij de behandeling van urineweginfecties, hoesten, bronchitis en bij problemen bij de menstruatie. Die stoffen zijn dan voornamelijk glucosinolaten, waaronder glucotrepaeoline en benzyl isothiocyanaat, die vrijkomen wanneer de plantencellen beschadigd raken. Die benzyl isothiocyanaat is ondertussen ook een interessant onderwerp van onderzoek[1] omdat men het idee heeft dat het een mooie toekomst tegemoet kan gaan als middel tegen allerhande kankersoorten. Bovendien werkt het als een plantaardig antibioticum[2] en wordt onderzocht[3] of men er in de toekomst en nieuw middel tegen tuberculose van kan maken.
Die stofjes zitten trouwens ook in de mosterdplant en dat verklaart dan tegelijkertijd waarom zowel de Oostindische kers als mosterd zo heerlijk pikant smaken.
Een ander voordeel van Oostindische kers is dat hij door zijn geur vele insecten verdrijven kan. Bovendien werkt hij als een val voor bladluizen en dat alles maakt deze plant een goede keus om hem nabij andere groenten, voornamelijk pompoenen, komkommers en zelfs chilipepers en tomaten, aan te planten.
Met zoveel voordelen verdient de Oostindische kers een ereplaats in uw tuin en op uw bord.
[1] Pintão et al: In vitro and in vivo antitumor activity of benzyl isothiocyanate: a natural product from Tropaeolum majus in Planta Medica - 1995
[2] Jang et al: Evaluation of antibacterial activity of 3-butenyl, 4-pentenyl, 2-phenylethyl, and benzyl isothiocyanate in Brassica vegetables in Journal of Food Science - 2010
[3] Camacho-Corona et al: Activity against drug resistant-tuberculosis strains of plants used in Mexican traditional medicine to treat tuberculosis and other respiratory diseases in Phytotherapy Research - 2008
De Oostindische kers is een eenjarige klimmende, kruipende of hangende plant, maar de beste keus zijn de laagblijvende rassen, welke een hoogte van zo’n 40 centimeter kunnen halen. Hij begroet je met bijna ronde bladeren en met prachtige meestal rode, maar soms ook gele of oranje bloemen.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Tropaeolum, is afkomstig uit het Latijn, waar tropaeum in het Romeinse Rijk een soort monument geweest is om een overwinning te herdenken. Dat is uiteindelijk weer te herleiden tot het Griekse woord trope, dat ‘vlucht (van de vijand)’ betekende. Wij herkennen er nog steeds het woord ‘trofee’ in en dat alles refereert aan de schildvormige bladeren van de Oostindische kers. Het tweede deel, majus, betekent in het Latijns ‘de grote’.
Bloemen, bladeren en zaden zijn eetbaar en doen met hun licht peperige smaak denken aan waterkers. De bladeren en bloemen kunnen in pittige salades worden verwerkt. De verse naar een pittige pepersmaak neigende zaden kan men in sauzen gebruiken.
In Zuid-Amerika weet de bevolking de Oostindische kers te waarderen voor zijn effecten op de gezondheid. Zo zouden de werkzame stoffen kunnen helpen bij de behandeling van urineweginfecties, hoesten, bronchitis en bij problemen bij de menstruatie. Die stoffen zijn dan voornamelijk glucosinolaten, waaronder glucotrepaeoline en benzyl isothiocyanaat, die vrijkomen wanneer de plantencellen beschadigd raken. Die benzyl isothiocyanaat is ondertussen ook een interessant onderwerp van onderzoek[1] omdat men het idee heeft dat het een mooie toekomst tegemoet kan gaan als middel tegen allerhande kankersoorten. Bovendien werkt het als een plantaardig antibioticum[2] en wordt onderzocht[3] of men er in de toekomst en nieuw middel tegen tuberculose van kan maken.
Die stofjes zitten trouwens ook in de mosterdplant en dat verklaart dan tegelijkertijd waarom zowel de Oostindische kers als mosterd zo heerlijk pikant smaken.
Een ander voordeel van Oostindische kers is dat hij door zijn geur vele insecten verdrijven kan. Bovendien werkt hij als een val voor bladluizen en dat alles maakt deze plant een goede keus om hem nabij andere groenten, voornamelijk pompoenen, komkommers en zelfs chilipepers en tomaten, aan te planten.
Met zoveel voordelen verdient de Oostindische kers een ereplaats in uw tuin en op uw bord.
[1] Pintão et al: In vitro and in vivo antitumor activity of benzyl isothiocyanate: a natural product from Tropaeolum majus in Planta Medica - 1995
[2] Jang et al: Evaluation of antibacterial activity of 3-butenyl, 4-pentenyl, 2-phenylethyl, and benzyl isothiocyanate in Brassica vegetables in Journal of Food Science - 2010
[3] Camacho-Corona et al: Activity against drug resistant-tuberculosis strains of plants used in Mexican traditional medicine to treat tuberculosis and other respiratory diseases in Phytotherapy Research - 2008
Peterselie
Nee, de tuinpeterselie (Petroselinum crispum) groeit van nature niet in onze regionen. Dit kruid heeft met plezier zijn wortels staan in wat aangenamere klimaten, zoals die van de landen rondom de Middellandse Zee. Zijn broertje, de wilde peterselie (Petroselinum segetum) groeit en bloeit hier echter wel. Hij heeft ook dezelfde smaak en dus is het een raadsel waarom hij niet veel meer in Nederland wordt verbouwd. Zoals vrijwel alle planten, die in moestuintjes verbouwd worden wil de tuinpeterselie nog wel eens aan de aandacht ontsnappen en pogingen doen om te verwilderen en de inheemse flora te bedreigen. Dat probleem zou opgelost zijn als we een binnenlandse soort zouden gaan verbouwen.
De peterselie groeit als tweejarig kruid en in zijn tweede jaar zal hij een hoogte van zo’n 75 centimeter kunnen bereiken. De plant staat graag op een goed bemest plekje in de halfschaduw.
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Petroselinum, verraadt zijn Griekse herkomst want petra (πέτρα) is ‘rots’ of ‘steen’, terwijl selinon ‘peterselie’ of ‘selderij’ betekend heeft. Beide planten werden in vroeger tijden nogal eens met elkaar verward. Het tweede deel, crispum, is terug te voeren op het Latijn waar het woord crispus te vertalen is als ‘gekruld’. Het duidt op de neiging van de bladeren om zich te krullen en dus de ondersoort krulpeterselie zal vormen.
In vele culturen wordt peterselie vers toegepast. Het heeft een frisse smaak. Geknipte of gehakte peterselie wordt aan het eind van de bereiding toegevoegd (en dus niet meegekookt). Het is ook vaak een ingrediënt van sauzen en kruidenboters.
Zoals zoveel andere kruiden en specerijen bestaan er oude verhalen dat peterselie zo gezond zou zijn en de moderne wetenschap doet er alles aan om aan te tonen of die claims mogelijk op waarheid berusten. De eerste claim is dat peterselie boordevol vitamine A en C zit. Dat is waar, maar je eet maar zo’n kleine hoeveelheid van dit kruid dat het effect verwaarloosbaar zal zijn. Een thee van peterselie zou een goed middel zijn om je nieren beter te laten functioneren, zodat je meer urine produceert. Allerhande onderzoeken[1] lijken voorlopig voor peterselie het predicaat ‘bemoedigend’ (promising) op te leveren, maar écht bewezen is het nog niet.
Wel lijkt het er op dat een peterselie-extract bij stress een beschermend effect in de hersenen kan opleveren. Maar da’s alleen nog maar onderzoek[2] geweest in een muizenbrein.
Tot slot: mocht u zich ooit hebben afgevraagd wat die vreemde Friezen bedoelen met ‘groene kaas’ in hun beroemde lijfspreuk Bûter, brea en griene tsiis; wa't dat net sizze kin is gjin oprjochte Fries (‘Boter, roggenbrood en groene kaas; wie dat niet zeggen kan is geen oprechte Fries’). Dat is een nog steeds geproduceerde heerlijke groenig gekleurde kaas met peterselie en wat andere kruiden.
[1] Wright et al: Herbal medicines as diuretics: a review of the scientific evidence in Journal of Ethnopharmacology - 2007
[2] Vora et al: Protective effects of Petroselinum crispum (Mill) Nyman ex A. W. Hill leaf extract on D-galactose-induced oxidative stress in mouse brain in Indian Journal of Experimaental Biology - 2009
De peterselie groeit als tweejarig kruid en in zijn tweede jaar zal hij een hoogte van zo’n 75 centimeter kunnen bereiken. De plant staat graag op een goed bemest plekje in de halfschaduw.
![]() |
[Foto: Tharish] |
In vele culturen wordt peterselie vers toegepast. Het heeft een frisse smaak. Geknipte of gehakte peterselie wordt aan het eind van de bereiding toegevoegd (en dus niet meegekookt). Het is ook vaak een ingrediënt van sauzen en kruidenboters.
Zoals zoveel andere kruiden en specerijen bestaan er oude verhalen dat peterselie zo gezond zou zijn en de moderne wetenschap doet er alles aan om aan te tonen of die claims mogelijk op waarheid berusten. De eerste claim is dat peterselie boordevol vitamine A en C zit. Dat is waar, maar je eet maar zo’n kleine hoeveelheid van dit kruid dat het effect verwaarloosbaar zal zijn. Een thee van peterselie zou een goed middel zijn om je nieren beter te laten functioneren, zodat je meer urine produceert. Allerhande onderzoeken[1] lijken voorlopig voor peterselie het predicaat ‘bemoedigend’ (promising) op te leveren, maar écht bewezen is het nog niet.
Wel lijkt het er op dat een peterselie-extract bij stress een beschermend effect in de hersenen kan opleveren. Maar da’s alleen nog maar onderzoek[2] geweest in een muizenbrein.
Tot slot: mocht u zich ooit hebben afgevraagd wat die vreemde Friezen bedoelen met ‘groene kaas’ in hun beroemde lijfspreuk Bûter, brea en griene tsiis; wa't dat net sizze kin is gjin oprjochte Fries (‘Boter, roggenbrood en groene kaas; wie dat niet zeggen kan is geen oprechte Fries’). Dat is een nog steeds geproduceerde heerlijke groenig gekleurde kaas met peterselie en wat andere kruiden.
[1] Wright et al: Herbal medicines as diuretics: a review of the scientific evidence in Journal of Ethnopharmacology - 2007
[2] Vora et al: Protective effects of Petroselinum crispum (Mill) Nyman ex A. W. Hill leaf extract on D-galactose-induced oxidative stress in mouse brain in Indian Journal of Experimaental Biology - 2009
Bieslook
Het geslacht Allium is een grote familie met ongeveer 500 soorten. Sommige wetenschappers menen echter dat die familie zo groot is dat het handiger is om hem in tweeën te splitsen: de Narcisfamilie (Amaryllidaceae) en de Lookfamilie (Alliaceae). Tot die laatste familie behoren dan een aantal belangrijke groenten- en kruidengewassen, zoals de ui en sjalot (allebei vormen van Allium cepa), prei (Allium porrum), knoflook (Allium sativum), grof bieslook (Allium fistulosum) en het inheemse (Fijn) Bieslook (Allium schoenoprasum).
Bieslook is een in grasachtige pollen groeiend knolgewas, dat alleen aan de voet bladeren heeft. Hij bloeit in de voorzomer met bolronde lila tot roze bloemetjes. De plant heeft een natuurlijk areaal dat de koude en gematigde zones van het noordelijk halfrond omvat. De bladeren hebben een fijner aroma dan die van de andere soorten look. Hij werd daardoor zoveel in moestuintjes gekweekt dat hij daaruit veelvuldig is ontsnapt.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Allium, is de oeroude Latijnse naam voor knoflook: alium en op dat punt raken taalkundigen het spoor bijster. Knoflook is natuurlijk al sinds mensenheugenis gebruikt als voedingsmiddel. De pyramiden zouden nooit gebouwd zijn zonder knoflook. Daarom is het duidelijk dat de herkomst van het woord alium in het Midden-Oosten gezocht moet worden en dat levert via het Grieks aglis (αγλις) of gelgis (γελις) eindelijk een oplossing op: gilgal of galgal waren West-Semitische woorden, die ‘wiel’, ‘cirkel’ of ‘bol’ hebben betekend. Het tweede deel, schoenoprasum, is een combinatiewoord uit het Grieks: schoinos (σχοῖνος) is ‘bies’ (als in biezen matten) en prason (πράσον) is ‘look’.
De fijne smaak van bieslook is de reden dat hij vaak als smaakmaker – vers en fijngesneden - aan soepen, sauzen en salades wordt toegevoegd. Bieslook vormt een opvallend goede combinatie met eiergerechten en leent zich goed voor koude sauzen. Gedroogd is bieslook minder geslaagd want dan rest slechts een smaak die doet denken aan hooi. Zelfs de bloemen zijn eetbaar en die kunnen een kleurrijke aanvulling vormen op iedere salade.
De zo herkenbare geur van bieslook is het gevolg van de aanwezigheid van enkele zwavelhoudende stofjes, waaronder allicine. De uienfamilie maakt deze stof aan met een goede reden: het is hun verdediging tegen allerlei aanvallen van plantenziekten. Onderzoek[1] heeft uitgewezen dat ze daar uitstekend is geslaagd zijn want allicine vertoont een goede werking tegen bacteria, insecten en schimmels.
Bieslook is dus een gezond bolgewasje en het loont zeker de moeite om je eigen bieslook te gaan verbouwen. Omdat hij maar weinig ruimte nodig heeft, is bieslook ook zeer geschikt voor keuken, terras of balkon.
[1] Fenwick et al: The Genus Allium in Critical Reviews in Food Science and Nutrition - 1985
Bieslook is een in grasachtige pollen groeiend knolgewas, dat alleen aan de voet bladeren heeft. Hij bloeit in de voorzomer met bolronde lila tot roze bloemetjes. De plant heeft een natuurlijk areaal dat de koude en gematigde zones van het noordelijk halfrond omvat. De bladeren hebben een fijner aroma dan die van de andere soorten look. Hij werd daardoor zoveel in moestuintjes gekweekt dat hij daaruit veelvuldig is ontsnapt.
![]() |
[Foto: Donar Reiskoffer] |
De fijne smaak van bieslook is de reden dat hij vaak als smaakmaker – vers en fijngesneden - aan soepen, sauzen en salades wordt toegevoegd. Bieslook vormt een opvallend goede combinatie met eiergerechten en leent zich goed voor koude sauzen. Gedroogd is bieslook minder geslaagd want dan rest slechts een smaak die doet denken aan hooi. Zelfs de bloemen zijn eetbaar en die kunnen een kleurrijke aanvulling vormen op iedere salade.
De zo herkenbare geur van bieslook is het gevolg van de aanwezigheid van enkele zwavelhoudende stofjes, waaronder allicine. De uienfamilie maakt deze stof aan met een goede reden: het is hun verdediging tegen allerlei aanvallen van plantenziekten. Onderzoek[1] heeft uitgewezen dat ze daar uitstekend is geslaagd zijn want allicine vertoont een goede werking tegen bacteria, insecten en schimmels.
Bieslook is dus een gezond bolgewasje en het loont zeker de moeite om je eigen bieslook te gaan verbouwen. Omdat hij maar weinig ruimte nodig heeft, is bieslook ook zeer geschikt voor keuken, terras of balkon.
[1] Fenwick et al: The Genus Allium in Critical Reviews in Food Science and Nutrition - 1985
Munt
Het geslacht Mentha staat bekend om zijn grote productie van etherische oliën en de pepermunt (Mentha x piperita) is daarop beslist geen uitzondering. Pepermunt is een toevallige kruising tussen watermunt (Mentha aquatica) en de aarmunt (Mentha spicata). Deze meestal steriele bastaard is ergens in de zeventiende eeuw ontdekt in Engeland in een veld met muntplanten. Pepermunt is een zich snel verbreidende, meerjarige plant die een hoogte kan bereiken van een meter. Hij bloeit van juli tot en met september met kleine van lila tot naar blauw neigende bloemen.
In Nederland is het een algemeen voorkomende planten en dat komt omdat hij zowel op voedselrijke als voedselarme grond kan gedijen
Het eerste deel van zijn wetenschappelijke naam, Mentha, is Latijns maar verder terug in de tijd is het als minthe een oud-Grieks woord. Wij kunnen echter nog wat verder terug in de tijd een spoor terugvinden. In het Linear B, een schrift dat gebruikt werd voor het schrijven van een vroege vorm van het Grieks vinden we het woord mi-ta. Daarna zijn alle taalkundigen het spoor bijster geraakt en ze claimen gemakszuchtig dat het van een onbekend en van oorsprong pre-Europees woord moet stammen. Aangezien ik geloof dat het oud-Grieks voor een deel gevormd is uit het nog oudere Egyptisch, kunnen we eens aan de overkant van de Middellandse Zee kijken. Woorden hadden daar vele betekenissen, maar mi was soms 'mond' en ta was een vrouwelijke uitgang. Priesteressen stopten een blaadje munt in de mond van overleden landgenote want je moest tenslotte wel met een frisse adem in het dodenrijk aankomen. Het tweede deel, Piperita, is gelukkig wat eenvoudiger te verklaren: piper is het Latijnse woord voor 'peper' en het verklaart de erg sterke smaak en geur van de bladeren.
Munt maakt zelfs deel uit van de Griekse mythologie. Volgens een legende was de nymf Minthè verkikkerd op de god Hades. Toen zijn vrouw Persephone dat ontdekte, veranderde ze Minthè uit kwaaiigheid in een onbelangrijke plant. Hades kon die toverspreuk niet ongedaan maken, maar kon het effect wel verzachten door haar een heerlijke geur te geven.
In Nederland is de munt als keukenkruid wat ondergewaardeerd. In Engeland wordt geen lamsvlees gegeten zonder een mint sauce en in zuidelijker gelegen landen wordt de munt verwerkt tot bekende bijgerechten als tzatziki en raita.
Elke muntsoort heeft zich volgens de volksgeneeskunst al eeuwenlang bewezen. Als pijnstiller zou het onovertroffen zijn, terwijl het als kruidenthee gedronken zou moeten werken tegen diarree en als middel om de menstruatie op gang te brengen. Het wordt toegepast bij koorts en bij alle andere inwendige en uitwendige ontstekingen. Mocht je zo ziek zijn dat je bloed opgeeft dan zou een combi van munt in azijn een probaat middel moeten zijn.
Wetenschappelijk onderzoek[1] heeft de antibacteriële en ontstekingsremmende werking van de munt ondertussen officieel aangetoond. Het meest actieve stofjes van de pepermunt zijn menthone, isomenthone en 1,8-cineole. Weet u dat ook weer.
Koop je Griekse munt hier.
[1] Mimica-Dukic et al: Antimicrobial and antioxidant activities of three Mentha species essential oils in Planta Medica -2003
In Nederland is het een algemeen voorkomende planten en dat komt omdat hij zowel op voedselrijke als voedselarme grond kan gedijen
![]() |
[Foto: Sten Porse] |
Munt maakt zelfs deel uit van de Griekse mythologie. Volgens een legende was de nymf Minthè verkikkerd op de god Hades. Toen zijn vrouw Persephone dat ontdekte, veranderde ze Minthè uit kwaaiigheid in een onbelangrijke plant. Hades kon die toverspreuk niet ongedaan maken, maar kon het effect wel verzachten door haar een heerlijke geur te geven.
In Nederland is de munt als keukenkruid wat ondergewaardeerd. In Engeland wordt geen lamsvlees gegeten zonder een mint sauce en in zuidelijker gelegen landen wordt de munt verwerkt tot bekende bijgerechten als tzatziki en raita.
Elke muntsoort heeft zich volgens de volksgeneeskunst al eeuwenlang bewezen. Als pijnstiller zou het onovertroffen zijn, terwijl het als kruidenthee gedronken zou moeten werken tegen diarree en als middel om de menstruatie op gang te brengen. Het wordt toegepast bij koorts en bij alle andere inwendige en uitwendige ontstekingen. Mocht je zo ziek zijn dat je bloed opgeeft dan zou een combi van munt in azijn een probaat middel moeten zijn.
Wetenschappelijk onderzoek[1] heeft de antibacteriële en ontstekingsremmende werking van de munt ondertussen officieel aangetoond. Het meest actieve stofjes van de pepermunt zijn menthone, isomenthone en 1,8-cineole. Weet u dat ook weer.
Koop je Griekse munt hier.
[1] Mimica-Dukic et al: Antimicrobial and antioxidant activities of three Mentha species essential oils in Planta Medica -2003
Abonneren op:
Posts (Atom)